Meister Eckhart
Nu de maatregelen rondom Corona verscherpt zijn, word ik mij er van bewust dat deze hele periode mij op de één of andere manier meer doet bezinnen op wat voor ons of mij echt belangrijk is. Een proces van inkeer dat allereerst bewerkstelligd wordt door de omstandigheden. Ook een proces dat een beroep doet op mijn geestelijke weerbaarheid. Ik wil zoeken naar wat te leren is van deze periode en besef dat het dan belangrijk is om de tijd te nemen. Tijd voor inkeer en stilte. Daarbij wil ik me de komende tijd, elke dag laten leiden door een uitspraak van Meister Eckhart, een theoloog/mysticus uit de 13e eeuw die mij bijzonder inspireert. Indien mogelijk, wil ik proberen een korte reflectie van deze uitspraak hier met jullie te delen.
“Het is een eerlijke deal en een gelijkwaardige uitruil: de mate waarin jij dingen achter je kunt laten, in die mate zal God bij je binnen komen, voor zover jij je hebt afgepeld van de dingen. Het is daar waar je zou moeten beginnen, wat het ook kost, want het is daar waar je echte vrede zult vinden en nergens anders.
Eckhart bezit soms de gave om de zaken heel eenvoudig en kernachtig voor te stellen, zodat ik me afvraag waarom ik dit dan niet doe. De uitspraak van vandaag is hier een voorbeeld van. De mate waarin jij dingen achter je kunt laten, in die mate zal God bij je binnenkomen. Maar het achterlaten van dingen, is niet altijd mijn sterkste kant. Terwijl ik, volgens Eckhart, niet met niets achter zal blijven. Integendeel. God zal in gelijke mate binnenkomen en zo zal ik echte vrede vinden. Het is niet dat ik dit niet zou geloven. Integendeel. Ik kan inzien dat Eckhart gelijk heeft. En toch weet ik van mezelf dat ik me maar al te vaak bezig hou met dingen die er uiteindelijk niet toe doen. En weet ik ook dat ik bepaalde zaken moeilijk los kan laten. Van echte vrede is dan ook nog lang niet altijd sprake. Bij de gedachte waarom het dan soms toch zo moeilijk is, iets los te laten, komt bij mij dan als eerste op: omdat ik toch ergens denk dat ik het nodig heb en denk dat ik daarin geluk zal vinden. En dus zou voor mij nu de vraag om over na te denken, zijn, waarvan denk ik dat ik het nodig heb en daarin geluk zal vinden, terwijl me het niet brengt tot werkelijke vrede.
“Wanneer God aan een engel zou vragen om de rupsen uit een boom te plukken, dan zou de engel dat graag doen. En het zou zijn geluk zijn als het de wil van God was.”
Zo op het eerste gezicht is dit een bijzondere uitspraak. Ik heb zelfs overwogen om deze tekst maar over te slaan maar ik heb in de afgelopen periode ook geleerd dat juist teksten, die ik niet direct begrijp of vreemd vind, mij bij nader inzien toch wat opleveren. En dus bleef deze tekst op het programma. Mijn gedachte en voorstelling bleven hangen bij de rupsen die uit de boom geplukt worden. Een vreemd beeld waarvan ik me afvroeg waarom Eckhart dat beeld koos. Het is een beeld dat heel concreet is. Een God die zich ook ontfermt over de bomen die ook zijn schepselen zijn. Die bomen kunnen opgevreten worden door een rupsenplaag. En dus wordt een engel opgedragen die rupsen uit de boom te plukken. En het zou die engel tot geluk zijn, als het de wil van God was. In die woorden ligt besloten dat waar jij of ik Gods wil doen, dit jou of mij tot geluk zal zijn. Kennelijk vraagt God niet iets van ons waar we ongelukkig van worden, al zijn we daar weleens bang voor. Want het doen van Gods wil wordt vaak gezien als een: dan mag je dit niet meer of dat niet meer. Of dan moet je zus of moet je zo. Als je er echt ongelukkig van wordt, kan het dus Gods wil niet zijn. Zo veel wordt hier duidelijk. En wat mij hierin ook duidelijk wordt, is dat het doen van Gods wil te maken heeft met alledaagse zaken: de zorg voor zijn schepping. Daarin heeft iedereen een taak waarvan je gelukkig wordt. Ik tenminste wel.
“Je zou ook in gedachten kunnen nemen dat God een universele Verlosser is van de wereld en dat Hem daarvoor een veel grotere dank past dan wanneer Hij alleen mij verlost zou hebben.”
Met deze uitspraak wordt mijn individuele weg in een veel groter geheel geplaatst. Want niet alleen geldt de verlossing voor mij maar die gaat boven mij uit en geldt ook voor anderen, voor heel de wereld, zegt Eckhart. Deze gedachte werkt troostend voor mij. Omdat het mij in staat stelt om los te laten wie me pijn deed. Ik moet denken aan dat moment in de gevangenis, toen een gedetineerde een gesprek met me wilde. Het delict van deze man, was bekend en kwam wel heel dichtbij mijn persoonlijke ervaring en ik overwoog wat ik zou doen. En of ik wel met hem in gesprek kon gaan, nu het zo dichtbij kwam. Er schoot mij te de Bijbeltekst te binnen dat God de zon op laat gaan over goeden en slechten en het laat regenen over de rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Waarmee eigenlijk hetzelfde gezegd wordt als Eckhart in deze tekst. Die gedachte dat God de zon voor een ieder laat schijnen, hielp me om met deze man in gesprek te gaan. Maar het hielp me ook om die heftige gebeurtenis uit het verleden los te laten vanuit het geloof dat God het ook over hem liet regenen. Natuurlijk neemt dat niet alles weg maar door zo te kijken naar wat gebeurde, hoef ik, niet meer verbonden te zijn in een web van boosheid, wrok of een tevergeefs zoeken naar erkenning voor dit onrecht, mij aangedaan. Want allereerst word ik uit dat web verlost en tegelijkertijd ook de ander. Dat mag en wil ik geloven ook al zegt mijn gevoel soms anders. Wij beiden staan onder de zon en regen van God, die Vader van ons beiden is. En ook al duikt de ander soms nog op als een schim in de nacht, ik kan hem nu ook overlaten in de handen van God, waarin ik in ieder geval veilig ben.
“In alles wat we doen en op alle momenten, zouden we onszelf er aan moeten wennen om te delen in het leven van onze Heer Jezus Christus, in alles wat Hij deed en koos om niet te doen, in al wat hij leed en meemaakte en in alles zullen we met Hem in onze gedachten moeten zijn zoals Hij altijd met ons was.”
In de uitspraak van vandaag wordt de toewending naar God, waarover Eckhart eerder sprak heel concreet gemaakt. Want het wordt toegespitst in het leven van Jezus Christus. In ons doen en laten zouden wij ons aan moeten wennen om te delen in Zijn leven. De manier waarop Eckhart dit zegt, is voor mij verrassend. Want zoals hij dat hier schrijft, is dat leven er al en kunnen wij ons aan wennen om daar in te delen. In alles wat Hij meemaakte, zullen onze gedachten moeten zijn. Ik probeer me dat voor te stellen, hoe dat dan zou moeten zijn. Voor mij betekent dit dat ik probeer mijn ogen en oren open houdt voor waar ik kan delen in het leven van Jezus. In zijn leven nu. Want zo lees ik deze tekst van Eckhart: het leven van Jezus Christus voltrok zich niet uitsluitend 2000 jaar geleden. Ook nu kunnen we delen in dat leven. Hoe zou dat er dan uitzien? Naar mijn idee komt dat neer op de tekst uit Mattheüs 25,35-39, waarin de naakte wordt gekleed en de hongerige gevoed. Het delen in zijn leven betekent naar mijn mening, om te proberen de weg van rechtvaardigheid en liefde te gaan en de bereidheid om een offer te brengen als dit nodig is. En wanneer ik dit schrijf, word ik ook bescheiden.
“Veel mensen denken dat ze grote dingen bereiken door het doen van uiterlijke werken, zoals vasten, jezelf bepaalde dingen ontzeggen of je lichaam afmatten hetgeen ze dan boetedoening noemen. Maar de werkelijke boetedoening is, (en zo kunnen we onszelf enorm verbeteren) is om ons helemaal af te keren van wat niet God is of afkomstig is van God. Maar om ons in plaats daarvan helemaal toe te wenden naar onze geliefde God in een onverstoorbare liefde, zodat onze aandacht voor Hem en het verlangen groot worden.”
De uitspraak van vandaag is duidelijk. Maar daarmee nog niet eenvoudig in praktijk gebracht. Het staat hier zo eenvoudig: je afkeren van wat niet God is of afkomstig is van God. Maar als het zo eenvoudig was. Mijn werk in de gevangenis en ook op grond van mijn eigen ervaringen kan ik wel concluderen dat het advies om je alleen te richten op God alleen niet helpt. Het werkt vaak alleen maar demotiverend want ook al doe je nog zo je best, vroeg of laat ga je toch weer de fout in. De ene fout is minder heftig dan de ander. Maar daar gaat het niet om. Daarom heb ik vandaag vooral nagedacht over hoe ik deze uitspraak moet lezen. Natuurlijk zal het mijn streven moeten zijn om mij toe te wenden naar God. Hij is het oriëntatiepunt. Tegelijkertijd wil ik daar niet al te krampachtig mee om gaan. Omdat het niet bij me past en ook omdat dit niet werkt. Maar hoe dan wel? Het klinkt misschien wat gemakkelijk maar ik geloof er ook in om God hierin aan het werk te laten. Wanneer ik Hem als oriëntatiepunt voor ogen houdt, dan wil ik er ook op vertrouwen dat God daarin ook met mij een proces aangaat. En er zich daardoor van binnenuit een proces van verandering voltrekt, waarvan ik vermoed dat dit een heel leven lang duurt. Dat is niet erg zolang ik het doel voor ogen hou.
“God geeft nooit, en gaf ook nooit een gift met als enige doel dat mensen daar tevreden mee zouden zijn. Nee, alle gaven die Hij geeft, op aarde en in de hemel, gaf hij met één groot doel: om één cadeau te geven: Hemzelf. Met al zijn gaven, wenst Hij alleen maar dat we voorbereid worden op die ene gift die Hijzelf is.”
Tja, gisteren besloot ik mijn overwegingen met dat de gedachte dat God zich aan mij schenkt, te groot is voor mij. Vandaag is er weer een uitspraak die over de gift van God aan ons, aan mij, En dus mag ik hier nog een dag langer over mijmeren. En vermoedelijk nog wel wat langer. Het hierover nadenken, maakt wel dat ik deze zondag toch anders heb beleefd dan anders. De zondag waarop we vieren dat het Kerstkind getoond wordt of zichtbaar wordt voor heel de wereld. Ik merk dat het verhaal van Driekoningen voor mij dit keer anders beleefd wordt. De geboorte van Christus gebeurt nog steeds, zo voel ik dat ergens wel aan en tegelijkertijd is dat ook weer iets wat te groot is om te bevatten. In die zin is deze uitspraak van Eckhart ook erg relativerend. Want God geeft vele gaven met als doel dat we voorbereid worden op de Ene gave van Zichzelf. Ik hoor dat in ieder geval ook als een bemoediging dat ook al is de gave van God zelf aan jou niet te bevatten, ondertussen gaat God ook door met het schenken. En dan wordt het voor mij al weer een stuk tastbaarder. Want ik vind oprecht dat ik veel ontvangen heb in het leven. Het is ook een bemoediging dat alles wat wij ontvangen, uiteindelijk tot doel heeft om God zelf te ontvangen. Hoe, wat en wanneer? Dat kan ik alleen aan Hem overlaten. En ondertussen proberen steeds meer van binnenuit te luisteren, te zien en te leven.
“Nu, wees zeker van dit: God houdt nooit op ons alles te geven. Ook zal zou hij gezworen hebben om dat niet te doen, Hij zou niet anders kunnen dan ons dingen te geven. Want voor Hem is het veel belangrijker om te geven dan voor ons om te ontvangen. Maar daar moeten we niet op focussen. Want hoe minder we daarna streven, des te meer zal God ons geven. God heeft als enige bedoeling dat wij rijker zullen worden en meer capabel om van Hem te kunnen ontvangen.”
Toen ik gisteren mijn bijdrage stopte, bedacht ik dat ik, nog niet uitgedacht was over de tekst. Want de vraag drong zich aan mij op wat het voor mij betekent om het lichaam van de Heer te ontvangen? Want zo staat het er: het is niet eens een kwestie van of dit gaat gebeuren of niet. Nee, het is een gegeven. Zo gezien past de tekst van vandaag naadloos aan bij die van gisteren. God die nooit ophoudt ons alles te geven. Tot en met zichzelf. Het zijn voor mij grote woorden, die ik aarzelend herhaal. Op de één of andere manier roepen deze uitspraken bij mij ook een sfeer van intimiteit op. God die alles aan jou geeft. Wanneer ik daar over nadenk, dan raakt mij dit liefdesgebaar. Maar er is ook iets in mij dat mij verlegen maakt met dit gebaar. Ben ik het wel waard? is de eerste gedachte die in me op komt. Maar daaronder zit ook iets van: me geen raad weten met zo’n gebaar. Dat God alles aan mij zou willen schenken. Omdat dit zijn wezen is. Omdat Hij niet anders kan. Dat Hij zich aan mij schenkt. Het is een enorm gebaar. Dat niet te bevatten is omdat het me daarmee ook in verbinding stelt met alles en allen. Omdat wij allemaal zijn lichaam zijn. Die gedachte is te groot voor mij. En tegelijkertijd laat het me niet los. Ik vermoed omdat God zich blijft geven, wat ik er ook van vind.
"Wie het lichaam van de Heer wil ontvangen, zou niet bij zichzelf na moeten gaan wat ze voelen of hoe groot hun toewijding of gevoel van geloof was op dat moment. Het is beter om te observeren in welke staat zich bevindt en hoe de houding van onze geest is. We moeten niet te veel nadruk leggen op gevoelens maar de nadruk leggen op het voorwerp van onze liefde en waarnaar wij streven.”
Ooit is in de kerkorde vastgelegd dat kerken minimaal 4 maal per jaar Avondmaal moesten vieren want het bleek dat er kerken waren die het Avondmaal liever niet vierden omdat de leden er aan twijfelden of ze wel in de juiste staat aan konden zitten. En of ze wel voldoende geloof hadden. De angst om zich een oordeel te eten, wat dan ook zou moeten zijn, overheerste. Dat is inmiddels in de meeste kerken gelukkig niet meer het overheersende gevoel. Maar wat daarvan is overgebleven is wel de overtuiging dat het Avondmaal bewust gevierd moet worden. Dat was ook een belangrijk argument in de discussie of kinderen toegelaten konden worden. De tegenstanders daarvan benoemden dan dat kinderen zich nog niet voldoende bewust konden zijn van wat er gevierd werd. Voorstanders legden de nadruk op dat Jezus had gezegd: ‘laat de kinderen tot mij komen.’ Eigenlijk zijn dit de twee polen in de discussie waar Eckhart ook op doelt. Aan de ene kant de bewustwording, het gevoel en de toewijding op het moment van het ontvangen van het Avondmaal, hetgeen Eckhart het ontvangen van het lichaam van de Heer, noemt. Maar het is opvallend dat hij niet zegt, dat dit er niet toe doet maar wel dat het belangrijker is om de nadruk te leggen op waarnaar wij streven: en dat is om één te zijn met God (het ontvangen van zijn lichaam) en één met de mensen. Dat is namelijk het gevolg. Het is iedere keer voor mij weer indrukwekkend en op de één of andere manier bevrijdend te lezen dat het uiteindelijk gaat om de uitwerking. Zoals altijd is bij Eckhart de beweging van binnen naar buiten. Hoe veel of hoe weinig jouw ontvangen van het Lichaam van de Heer je van binnen doet is van minder belang. Uiteindelijk komt het er op aan om je bezig te houden met de liefde die daar uit voorkomt. En waarnaar je mag streven. Liefde tot God en liefde tot mensen.
“Als God iemand roept tot een bijzondere religieuze praktijk (zoals bijv. het klooster AvV) dan geeft Hij ook de kracht om dit vol te houden. En het is precies in het laatste waar Hij voldoening in vindt. God heeft onze redding niet verbonden aan een bepaalde manier van devotie of godsdienstige praktijk. Niet iedereen kan hetzelfde pad bewandelen, noch kan iedereen één pad bewandelen. Ook kunnen we niet alle verschillende wegen bewandelen of alle wegen die anderen bewandelen, volgen.”
Deze uitspraak van Eckhart sluit mooi aan op die van gisteren. Maar doordat Eckhart de dingen hier hetzelfde zegt op een andere manier komen bij mij ook andere associaties naar boven. Onmiddellijk moet ik denken aan een bijeenkomst van nu ruim een jaar geleden. Ik zat tegenover een zeer stellige evangelische man die me vroeg, waar en wanneer ik bekeerd was. Oprecht zei ik dat ik daarvoor niet precies een moment kon aangeven. Zo van er voor en er na. Aan zijn gezicht was af te lezen dat ik in zijn ogen het foute antwoord gegeven had. Ik vroeg me af wat dat toch is die neiging van mensen om het geloof in een bepaald keurslijf te gieten. In ieder geval laat Eckhart daar geen misverstand over bestaan. God verbindt onze redding niet aan een bepaald vast godsdienstig stramien. Gelukkig niet. Niet iedereen kan hetzelfde pad bewandelen. Maar we kunnen ook niet alle wegen die anderen volgen, bewandelen. Die laatste toevoeging stemt me ook tot nadenken. Want het risico is dat we overal en nergens zoeken. Dat herken ik ook wel. Want als je wilt zoeken naar het pad dat God van jou vraagt, (en daarvan ben ik overtuigd dat dit pad er ligt), dan kan de neiging bestaan om te grasduinen in wat zich allemaal aandient op het gebied van spiritualiteit en welbevinden. Jaren geleden volgde ik de opleiding tot Geestelijk Begeleider. Deel van de opleiding volgden we aan het katholieke Titus Brandsma Instituut. De docent sprak mooie woorden van welkom naar zijn deel protestantse studenten. Maar hij voegde er aan toe dat het natuurlijk fijn was dat wij ons ook meer wilden verdiepen in de katholieke mystiek en spiritualiteit maar dat we er eigenlijk het beste aan deden om ons wat dat betreft, meer te verdiepen in onze eigen protestantse achtergrond. Niet omdat die beter zou zijn. Maar omdat dit het pad is, dat ik mag bewandelen. Een pad dat bij me past. In alle openheid overigens. Zijn raad heb ik wel ter harte genomen. En ik heb het gevoel dat ik daardoor nu op het punt ben, waarop ik nu ben. Op weg met alles wat ik overgeleverd kreeg van grootouders, ouders en kerk. En steeds meer ontdek ik daarin de schatten die soms ook diep verborgen liggen.
“Je zou moeten opmerken, zoals je ook opgemerkt hebt, in welke richting God van jou het meest van alles te gaan. Want zoals Paulus ook al zei, zijn niet alle mensen geroepen om het zelfde pad naar God te volgen. Als jij vindt dat de kortste weg niet ligt in het doen van veel uiterlijke werken, grote zelfontzegging en uithoudingsvermogen (zaken die toch al weinig belangrijk zijn, tenzij God ons daartoe roept of als we voldoende kracht hebben om ze uit te voeren zonder dat ze ons innerlijk verstoren), als jij vindt dat deze dingen voor jou niet goed zijn, vindt daarin dan rust en bemoei je weinig met deze zaken.”
In mijn studententijd maakte ik een vakantiereis van Youth for Christ. Elke ochtend begonnen we vroeg met een korte bijbelstudie. Daarna volgde de stille tijd. Op dat moment kon ik weinig met dat ritueel. De stille tijd werd door mij niet benut met allerlei diepzinnige religieuze gedachten. Ik was vooral nog aan het wakker worden en keek rustig om me heen. Het was dus geen gewoonte die beklijfde na de vakantie. De medevakantiegangers was het overigens ook niet ontgaan dat de door hen zo gewaardeerde stille tijd op de vroege ochtend door mij minder vruchtbaar verliep. Ze hielden me voor dat het echt belangrijk was en dat ik dit toch eigenlijk wel moest doen. En eigenlijk vond ik dat zelf ook maar het lukte me niet. Toen had ik duidelijk deze uitspraak van Eckhart nog niet gelezen. Want niet aan iedereen wordt hetzelfde pad gevraagd om te bewandelen. Nu, naar aanleiding van deze stukjes, ontvang ik zo af en toe een reactie van iemand die me dan schrijft: ‘eigenlijk zou ik dat ook moeten doen, wat jij doet maar het lukt me niet.’ Een gevoel wat de meesten vast wel herkennen. Eigenlijk zou ik elke zondag naar de kerk moeten, eigenlijk zou ik elke dag tijd moeten maken voor God, eigenlijk zou ik dit.., eigenlijk zou ik dat.. Maar van wie moet dat dan? Al die zaken zijn niet zo belangrijk, tenzij God je daartoe roept. Het is daarom veel zinvoller om mijzelf af te vragen, tot welk pad God mij roept. Bijzonder vind ik het om te ervaren dat ik het lezen van de teksten en het nadenken/mediteren op deze teksten mij helemaal geen moeite kost. Kennelijk is dit een vorm die voor mij werkt. Maar misschien ook niet altijd. De tijd zal het leren. Maar waar het om gaat, is, dat een ieder zelf de weg mag zoeken die hij met God gaat. Voor de één betekent dit elke zondag naar de kerk, terwijl het voor de ander vooral als opgave of keurslijf gevoeld wordt. Dat herken ik wel. Want we plagen onszelf te vaak met gedachten wat we eigenlijk zouden moeten doen (in de ogen van anderen) maar vergeten dan om te doen waartoe God ons roept. Wanneer ik dat ga doen ontstaat ruimte, lijken zaken veel meer vanzelf te gaan en inderdaad dan hoef ik mij niet te bemoeien met de vraag of ik ook ’s ochtends vroeg stille tijd zou moeten houden.
Zoals st. Denys zegt: ‘zij die het mooist over God spreken, weten de diepste stilte te bewaren die betrekking heeft op Hem en hun innerlijke rijkdom”.
Nu het jaar op het einde begint te lopen, is het onvermijdelijk om de gedachten terug te laten gaan over hoe het afgelopen jaar was. Een jaar dat gedomineerd werd door Corona, dat wij overigens een jaar geleden nog niet aan zagen komen. En toch leven we nu in een totaal andere samenleving waarbij iedereen hoopt en verwacht dat dit tijdelijk is en weer snel voorbij zal gaan. Tegelijkertijd is dit een jaar waarin ik veel thuis was, in stilte, hetgeen me eigenlijk erg goed bevallen is. Natuurlijk ben ik niet blind voor de negatieve gevolgen die Corona overal achterlaat. Maar dat alles stil gelegd wordt, kan ook iets nieuws openen. Sterker nog: in deze uitspraak wordt de diepste stilte gezien als voorwaarde om over God te kunnen spreken, die mooi is. Een diepste stilte die betrekking heeft op God en de eigen innerlijke rijkdom. De afgelopen periode en de tijd die ongetwijfeld nog komen gaat, heeft, bij mij, althans, ook meer ruimte gelaten voor deze stilte. En daardoor is deze periode ook goed voor mij.
“Hoe toegewijd je ook bent aan Hem (God), wees er zeker van dat hij oneindig meer toegewijd is aan jou. En Hij heeft onvergelijkbaar meer geloof in jou. Want Hij is de geloofwaardigheid zelf. Daar kunnen we zeker zijn zoals zij die Hem liefhebben, zeker zijn.”
Wat een prachtige gedachte is dit. Dat de toegewijdheid van God oneindig meer is dan ik me kan voorstellen. En ook een onvergelijkbaar meer geloof. Ik hoor dat ook als dat de toegewijdheid van God naar mij toe en het geloof in mij, al vooraf gaat aan mijn eventuele toewijding en voorafgaat aan wat voor geloof ik in me zelf heb. Dat staat er zelfs los van want het geloof van God in mij is onvergelijkbaar. Om eerlijk te zijn, heb ik nog nooit zo naar God gekeken. Het voor mij vertrouwde beeld was dat ik toegewijd moest zijn aan God. Dat ik geloof in Hem. Maar dat het weleens andersom kan zijn en op een manier die ik me niet kan voorstellen, die gedachte is nooit in mij opgekomen. Wel natuurlijk dat God ons liefheeft, mij lief heeft. Trouw is aan ons, aan mij, dat is iets wat ik vele zondagen heb uitgesproken en daar ook echt in geloof. Maar een God die in mij, in jou gelooft, op een manier die onvergelijkbaar is, is toch ook nieuw voor mij. Voor mij is dit een nieuwe dimensie van zijn liefhebben. Hoe mooi is dat. En hoe belangrijk ook om zo naar jezelf te kunnen kijken. Als een mens waarin God gelooft. En die God is toegewijd.
“Schaamte wordt eer, bitterheid is zoetheid en de diepste duisternis wordt het helderste licht. Dan zal alles de smaak aannemen van God en alles wordt goddelijk, want alles wordt aan God gelijk. Dus zullen we God moeten omvatten in zowel de bitterheid als de zoetheid.”
Vandaag nagedacht over deze uitspraak die in het verlengde ligt van eerdere afspraken. Een uitspraak als deze luistert erg nauw. Want het is natuurlijk heel mooi om mijzelf te oefenen in het ontdekken van God in alle dingen. Waardoor inderdaad de diepste duisternis verandert in het helderste licht. Tegelijkertijd is de realiteit dat dit heel moeilijk is en soms is een situatie gewoon bitter of is het heel donker omdat je in een nacht van je leven verkeert. Dan kan deze uitspraak niet als een soort bezwerende toverformule gebruikt worden want dat zou de diepste duisternis ontkennen en de mens en zijn gevoelens totaal niet serieus nemen. Voor mij betekent deze uitspraak dat een situatie misschien wel heel bitter kan zijn, maar dat het vervolgens aan mij is of deze situatie ook bitter blijft. Onlangs vroeg iemand aan mij, nadat ik een moeilijke situatie verteld had, kun je hier ook naar kijken vanuit het oogpunt: ‘wat kan ik hiervan leren met het oog op mijn eigen geestelijke begeleiding en groei?’ Deze uitspraak van Eckhart biedt mij bij deze vraag een richting. Maar dat betekent niet dat elke moeilijke of verdrietige situatie door God gewild is. Het betekent wat mij betreft wel dat God ons daarin nooit in de steek laat. En in die zin kan zijn gelaat oplichten ook al is de nacht inktzwart. Soms duurt het een tijd voordat ik dat gezicht weer kan zien. Maar ik kan wel bijven zoeken net zolang totdat God zich aan mij toont. Ik kan dat echter iemand anders niet als een recept voorhouden. Wat ik wel kan doen, is proberen naast die bitterheid of duisternis gaan staan en samen op zoek gaan in de hoop dat de ander ooit ook kan zeggen: schaamte wordt eer. Bitterheid wordt zoetheid.
“Voor hen die de werkelijke vrede willen bereiken, zou één van de twee zaken altijd moeten gebeuren: of ze moeten leren God vast te houden in alles wat ze doen of ze moeten stoppen met iets te doen. Maar omdat we niet alle activiteit in ons leven kunnen achterlaten, want dat is deel van het menselijke leven, en het kent ook zo veel vormen, zullen we moeten leren om God te behouden in alle dingen, terwijl we vrij blijven in alles wat we doen en waar we ook zijn.”
Op deze eerste kerstdag lees ik deze tekst van Eckhart. Meer dan andere jaren is er rust en ook het besef van eenzaamheid voor veel mensen. Hoe kun je God dan daarin behouden? Als je al maanden nauwelijks bezoek krijgt of als er heftige dingen in je leven gebeuren? Voor mijn gevoel heeft juist dát alles met Kerst te maken. Vanmorgen stond in de kerkdienst Johannes 1 centraal. Overbekend maar ik hoorde het dit jaar heel anders dan anders. Ik hoorde mezelf zeggen: “Johannes brengt het hele kerstevangelie terug tot de kern: ‘het Woord is mens geworden.’ Meer hoef je niet te onthouden. Daarmee is alles gezegd.” En zo beleef ik dat ook op dit moment. Dat in alle kwetsbaarheid die mensen nu ervaren, eenzaamheid, dreiging of wat dan ook: dat daarin, in die omstandigheden het Woord mens is geworden. Dat God daarin toch aanwezig is. Ik snap het niet maar Hij is er wel. In dit alles, probeer ik God te behouden omdat ik weet dat Hij onder ons is komen wonen, als een bedreigd en kwetsbaar kind dat destijds ook al door weinigen herkend, gezien en erkend werd. In die kwetsbaarheid ligt de kracht. Zo is het Woord Mens geworden.
“We moeten onszelf niet tevreden stellen met een hart vol van God. Want we moeten ook een groot voordeel afleiden uit alle dingen, wat ze ook zijn, waar wij ook zijn, wat we ook zien of horen of hoe vreemd of raar ze ook voor ons zijn. Alleen dan zijn we werkelijk in de juiste staat van onze geest”
Bijzonder dat juist op deze avond voor Kerst, dit gedeelte naar voren komt. Kerst dat dit jaar zo totaal anders wordt gevierd dan ik gewend was of zoals we allemaal gewend waren. En misschien juist daardoor kan het verhaal van Kerst op een andere manier voor ons klinken. Meister Eckhart geeft hiervoor een handvat in deze tekst. Eckhart is een gelovig mens die zijn hoorders en lezers, voortdurend op een ander been zet. Opdat ze niet zullen denken dat ze er nu zijn. Dat ze nu ‘weten’ hoe het met God en geloof zit. Hij hield ons gisteren voor dat wie God aanwezig weten in alle dingen, werkelijke vrede kennen. Vandaag draait hij het om en eigenlijk zegt hij daarmee het zelfde. Maar hij begint nu met het stellen dat ik me niet tevreden moet stellen met een hart vol van God. Ik hoor dit dat Eckhart er voor waarschuwt dat ik mij niet los moet maken van deze wereld door met mijn hoofd en hart in de wolken te vertoeven in de veronderstelling dat ik dan dicht bij God zou zijn. Dan zegt hij: ‘nee, we moeten een voordeel halen uit alle dingen, wat ze ook zijn, hoe ze ook zijn, hoe vreemd en raar ze ook voor me zijn'. Mocht ik al de neiging hebben, om de werkelijkheid te ontvluchten, met deze woorden, word ik in één klap teruggeworpen op wat er is en wat zich aandient. In al die dingen is God te vinden. Niet geheel toevallig is dit nu net de kern van Kerst: dat God op aarde is komen wonen. Nu ik, noodgedwongen meer tijd heb en wij meer teruggeworpen worden op onszelf, opent dat voor mij een ruimte om te zien dat in alles het Kind wordt geboren. En misschien nog wel het meest in wat ik nu moeilijk vind, onaangenaam of wat dan ook.
"Alleen zij, voor wie God aanwezig is in alle dingen, en die hun rede op zijn best gebruiken, weten wat werkelijke vrede is en bezitten de hemel.”
Vandaag opnieuw deze spreuk. Er is wat meer ruimte om er nu stil te staan. Het aanwezig weten van God in alle dingen is iets, waarvan ik steeds meer leer dat dit ook geoefend kan worden. Oefenen in de zin van: jezelf, inderdaad door de rede, bevragen, hoe God aanwezig is in dit moment. Natuurlijk heb ik daarin niet in elke situatie een antwoord op of zie ik dat in elke situatie. Maar het attent zijn op dat God in elke situatie ons tegemoet kan treden of tegemoet treedt, is wel iets wat ingeoefend kan worden. Dat klinkt misschien vreemd als het gaat om geloof, dat tenslotte ook iets is dat je geschonken wordt. Maar er is dus ook die andere kant van het aandachtig luisteren, zien en speuren naar God. Wanneer ik daar over na denk, is dat iets, wat ik in ieder geval al lange tijd doe. Ik moet terugdenken aan een reis naar Lourdes die ik als begeleider ondernam met seropositieve druggebruikers, toen ik een jaar of 25 was. Michel was één van hen. Michel kon de verandering van omgeving niet aan en schoot al bijna bij het verlaten van het station in psychotisch gedrag en was wantrouwig naar iedereen toe behalve, om een mijn onbekende reden, naar mij. Dus klampte hij zich aan mij vast van de vroege ochtend tot de late avond, terwijl hij verward en angstig was. Al die tijd had ik sterk de ervaring dat in alle verwarring, op de één of andere manier God mij tegemoet trad in de persoon van Michel. Michel wilde graag ondergedompeld worden in één van de genezende baden van Lourdes. Dus schoven wij aan in een rij van vrome nonnen die ook een bad wilden. Toen Michel aan de beurt was en ondergedompeld werd, zag ik de verandering voltrekken op zijn gezicht. Even was er een moment van totale rust en vrede. Even een moment van één met alles. Michel voelde dit ook. Hij was een kind van de straat en zoon van een prostituee dus had hij alleen een pornografische woordenschat om te beschrijven hoe hij zich voelde. De nonnen bleken Nederlands te verstaan en keken me zeer geschokt aan. En ik kon alleen maar God aan het werk zien. Misschien was dit moment voor mij wel een keerpunt waarop ik voor het eerst leerde om attent te zijn op God. Hetgeen ik daarna nog vele keren moest en moet leren.
“Alleen zij, voor wie God aanwezig is in alle dingen, en die hun rede op zijn best gebruiken, weten wat werkelijke vrede is en bezitten de hemel.”
Vandaag ben ik niet toegekomen aan het nadenken over de uitspraak van Meister Eckhart. Grote zorgen om het welbevinden van een familielid domineerden deze dag. Totdat halverwege de avond het bericht kwam dat de eerste fase achter de rug was en het herstel nu kan beginnen. Hetgeen een enorme opluchting betekent voor heel mijn familie. Wel heb ik deze dag regelmatig inwendig gebeden. Om God te kunnen blijven zien, ook in het verborgene, in de stress van het moment. Of ik dat zo kan beamen, durf ik niet te zeggen. Wel kan ik zeggen dat ik me geen moment door Hem verlaten heb gevoeld. En ook door deze dag heen gedragen voelde. Het was er beiden: de onzekerheid, de stress, verdriet ook en ergens ook dat God er was en is. Het maakt de onzekerheid niet minder, geen enkel gevoel. Maar wel de overtuiging dat God ook daarin aanwezig is. En dus aanwezig in alle dingen, werkelijk in alles.
“Je zou zo moeten zijn als zij die altijd opletten en wachten op de Heer. Werkelijk, deze waakzame mensen zijn altijd alert en op de uitkijk naar de Heer op wie ze wachten. Ze kijken om te zien of Hij niet bij geval verborgen is in wat hen maar overkomt, hoe vreemd het ook mag lijken voor hen.”
Vanavond staar ik naar deze woorden. En ik lees: ‘het altijd opletten en wachten op de Heer’. Ik lees ook ‘het zien of God niet bij geval verborgen is, in wat hen maar overkomt’. Verder gaan mijn gedachten niet. Een mens kan veel overkomen, soms onvoorstelbaar veel. Op een manier waar ik me geen voorstelling van kan maken. Je kunt je dan afvragen, waarom? Waarom overkomt hen dit? Maar die vragen komen nu niet in mij op. Alleen maar een gebed voor deze mensen, dat als het meest onvoorstelbare hen overkomt, dat ze dan, in het verborgene God toch kunnen zien. En durven blijven wachten op de Heer. Want ondanks alles geloof ik dat het waar is. Dat God verborgen is in alles wat ons over komt. Het is alleen soms zo verschrikkelijk moeilijk dat te zien. Daarom dit gebed voor hen die het nu niet zien en leven tussen hoop en vrees. Dat God daar ook ergens in aanwezig is.
“Zeg: ‘Ik wens naar Jou toe te komen zodat Jouw rijkdom mijn armoede zal vullen. Jouw oneindigheid zal mijn leegte vullen en Jouw onmetelijke en onbegrijpelijke God-zijn zal mijn basis en ellendige menselijkheid vullen’”
Deze bede heb ik gelezen, herlezen en nog eens herlezen. Op een bepaalde manier komen deze woorden binnen, zonder dat ik nu precies kan aangeven hoe. In ieder geval blijf ik haken bij woorden als armoede en leegte die er aanwezig zijn in elke mens en dus ook in mij. Het is een leegte die soms voelbaar is. Een zoeken naar iets zonder precies te weten wat ik zoek. Maar dát wel aanvoelen. Een vreemd soort gemis waarvan (en dat maakt dat deze woorden binnen komen), ik weet dat die inderdaad alleen gevuld kan worden door de oneindigheid, onmetelijkheid en onbegrijpelijkheid van God. Niet voor niets adviseert Eckhart ons om op deze manier te bidden omdat dit uiteindelijk het meest wezenlijke gebed is.
Tegelijkertijd brengt deze bede mij tot een beter verstaan waar het zoeken en de onrust, die er ook in mij leeft, vandaan komt. En word ik mij weer meer en meer bewust van dat diepe verlangen naar heelheid en eenheid. Een verlangen dat ik geprobeerd heb in een beeld te vangen. Een uitzien naar…
“Want waar er zonde is, daar kan geen volledig vertrouwen zijn of volledige liefde. Want liefde bedekt compleet de zonden en weet er zelfs niet meer van. Niet in de zin van alsof we nooit gezondigd zouden hebben, maar ze worden uitgeveegd en uitgedreven, alsof ze nooit hebben bestaan. Want Gods werken zijn zo perfect en overweldigend dat wie hij ook vergeeft, Hij dat volledig en absoluut doet, en zo volledig vertrouwen schept.”
Jaren geleden had ik gesprekken met een gedetineerde die erg gebukt ging onder wat hij gedaan had. Hij hoopte op vergeving en beloofde God van alles als hij dat zou verkrijgen. Ik gaf hem als antwoord dat hij er niets voor hoefde te doen. Dat dit genade was. Waarop hij zei dat dit wel erg gemakkelijk was. Dat betwijfelde ik en zei dat het misschien wel heel moeilijk was dát cadeau te aanvaarden zonder dat je er iets voor hoeft te doen én zonder er iets voor te kunnen doen. Daarna hebben we veel intensieve gesprekken gevoerd. Toen hij vrij kwam, schreef hij me een brief en zei dat ik gelijk had gehad. Het was heel moeilijk voor hem geweest te durven geloven en vertrouwen dat hem vergeven was, om niet, uit genade. Maar dat hij dat nu kon geloven en daarmee het grootste cadeau van zijn leven ontvangen had. Ik moest aan deze ervaring denken bij het lezen van deze woorden. Omdat de vergeving van zonde inderdaad gepaard gaat met vertrouwen en liefde. Door God overweldigend geschonken. Maar het is doorgaans een hele strijd om te durven geloven dat jouw fouten, jouw zonden echt vergeven zijn. Wat ik destijds die gedetineerde voorhield, dat het misschien wel heel moeilijk is te aanvaarden dat dit je geschonken wordt, geldt net zo goed voor mij. Kan ik geloven dat wat ik fout deed, zo vergeven is, alsof het nooit gebeurd is? Kan ik geloven dat God dat deed helemaal uit liefde en niets meer? Durf ik daarop te vertrouwen? Om eerlijk te zijn, is dat voor mij net zo goed moeilijk. Want als mijn fouten vergeven zouden zijn, dan zijn ze uitgeveegd en uitgedreven. Maar daar ligt voor mij precies het punt: voor mij zelf zijn ze niet uitgeveegd, laat staan uitgedreven. En zo zie ik nu zoveel jaren later, dat wat ik toen tegen deze gedetineerde zei, ook over mijzelf ging en gaat: het durven vertrouwen op vergeving en leven uit liefde.
“De onthechte persoon leeft wel in deze wereld maar is niet van deze wereld. Want de geboorte van God heeft in hem plaatsgevonden. Daardoor is de kern van zijn weten gericht op God en niet op de wereld. Dat betekent dat van alle deugden, die met deze onthechting te maken hebben, de nederigheid het meest fundamenteel is omdat uit de nederigheid voortkomt dat we net zo bezig zijn met het welzijn van anderen als van onszelf. Dat een ieder afdaalt naar de grond van zijn nederigheid, wat ons nederigste deel is maar ook het hoogste omdat God daar is, het is ons meest wezenlijke deel.”
Deze zinnen moet ik wel een aantal keren lezen om ze tot me door te laten dringen. In ieder geval lees ik hieruit dat de gerichtheid op God niet een afkeer van mensen betekent maar eerder dat het één het ander veronderstelt. Je kunt het één niet los zien van het ander. Dat is ook precies wat me zo aanspreekt in het denken van Eckhart. Dat de aandacht voor God tegelijkertijd ook de aandacht voor anderen en zijn schepping betekent. Die dan helemaal van onderaf aan begint: de nederigheid. Ik hoor daar geen onderdanigheid in maar eerder een van onderen luisteren naar mensen, God. Niet vanuit de hoogte maar vanuit de houding dat alleen vanaf de bodem het verhaal van de a(A)nder echt gehoord en gezien wordt. Deze woorden van Eckhart bewerkstelligen in mij dat de stukjes op zijn plek vallen, al is het ook voor dit moment. Maar het is wel hoe ik in het leven wil staan, in alle bescheidenheid want natuurlijk lukt mij dit lang niet altijd. Daarom ook voor mij toch ook weer de bede van Eckhart: ‘dat een ieder afdaalt naar de grond van zijn nederigheid.’
“Als we in een staat binnengaan van nietsdoen, is het dan niet beter dat we iets zouden moeten doen om de duisternis en de ledigheid te verdrijven. Zouden we niet moeten bidden of lezen of naar een preek moeten luisteren zodat we onszelf helpen? Nee, zeker niet. Het beste wat je kunt doen, is om stil te blijven zolang als mogelijk is. Je moet beseffen dat God zichzelf aan je schenkt en in je handelt zoals hij je je voorbereidt vindt. Zoals de zon haar stralen wel moet schenken, wanneer de lucht helder en zuiver is.
Vandaag regelmatig over deze uitspraak nagedacht. Eckhart die adviseert om zo lang mogelijk stil te zijn. Nu vind ik stilte niet bedreigend of onaangenaam. Stilte is voor mij, en zo voel ik dat ook wel, een ruimte om mij te verbinden met anderen en met God. Maar vandaag bleven mijn gedachten hangen bij de staat van het nietsdoen. En haast als vanzelf, hoor ik mijn moeder zeggen: ‘zit je weer niets te doen, als ik op de bank een boek zat te lezen.’ Op de boerderij was altijd wat te doen en lezen en niets doen, dat was alleen toebedeeld aan de zondag. Maar dan was het verplicht en vond ik het juist weer lastig om niets te doen. Dat is eigenlijk zo gebleven. Want het stil vallen en niets doen, is iets wat ik niet lang volhoud. Het verblijven in ledigheid vul ik het liefst zo snel mogelijk in met zaken die nuttig zijn, of nog moeten gebeuren of wat dan ook. En toch, ik weet ook dat er die andere kant is. Eckhart beschrijft het zo puur en eenvoudig: ‘zoals de zon haar stralen wel moet schenken, wanneer de lucht helder en zuiver is.’ Het roept bij mij de vraag of in hoeverre mijn lucht helder en zuiver is. Of werp ik dan toch regelmatig een mist op door mijn drukdoenerij. Dit citaat laat bij mij ook een belofte na: ‘als de lucht dan zuiver is, dan moet de zon haar stralen wel schenken.’ Daarmee ligt de bal terug bij mij. Als mijn lucht zuiver is en helder, dan zullen de stralen binnen komen. Er staat me nog heel wat te doen: niets.
“Waar zullen we vrede vinden en rust? Alleen in de verlatenheid, de woestijn en de isolatie van alle andere schepselen.”
Een uitspraak als deze had niet meer actueel kunnen zijn dan nu. Nu alles weer op slot is gegaan en kerst en oud en nieuw vooral in eigen omgeving gevierd kunnen worden met een minimum van mensen. Afgaande op berichten in de media en uitspraken van mensen om mij heen, wordt deze tijd ervaren als een bivakkeren in de woestijn en isolatie van alle schepselen. Zelf voel ik dat ook. Familie heb ik al lang niet meer bij elkaar gezien. Een bijeenkomst van mijn vriendengroep wordt keer op keer uitgesteld. Een andere vriendengroep zien we ook nauwelijks meer en dan nog op gepaste afstand. Ik werk al maanden thuis en in de kerk zien we elkaar ook bijna niet meer. Het is vervelend maar ik merk wel dat het me erg helpt om daar niet op te focussen. Het niet voortdurend benoemen van wat nu allemaal niet meer kan. Maar dat het me helpt om de focus te verleggen naar wat ik in deze periode kan leren. Want zo´n woestijnervaring kan ook veel opleveren. Dat laat Eckhart hier zien. En dan ontdek ik dat deze periode mij veel oplevert, tot mijn eigen verrassing. Het maakt deze periode daarmee niet minder leuk, maar wel goed. Voor mij wel.
“Wanneer ik mijn eigen wil heb achter kunnen laten, en die in handen heb gelegd van mijn Superieur, en niets langer wil voor mijzelf, dan moet God willen in mijn belang. En als hij mij zou veronachtzamen in dat opzicht, dan zou Hij zichzelf niet zien staan. En dus in alles wat ik niet wil voor mijzelf, wil God dat voor mij.”
Al een paar keer schreef ik over hoe het uit handen geven van jezelf en het overlaten aan God. Of dat de gerichtheid op mijzelf omgebogen zou moeten worden naar een gerichtheid op God. Daarbij gaat het volgens mij niet om een jezelf wegcijferen, zoals ik eerder schreef. Ergens weet ik dat het minder worden van de ik-gerichtheid niet ten koste gaat van mezelf maar dat het uiteindelijk meer mijzelf maakt. Maar ik heb daar geen woorden voor. Tot aan vandaag door dit fragment van Eckhart. Want dat brengt op een prachtige manier onder woorden, dat het uit handen geven van de eigen wil door God te laten willen, niet mijzelf te niet doet maar bewerkstelligt dat ik volledig mijzelf kan worden. Omdat God in mijn plaats in mijn belang zijn wil uit en als Hij dat niet zou doen, dan zou Hij Zichzelf ontkennen en niet zien staan. Want God en ik zijn evenbeeld van elkaar. Het zijn grote woorden waar ik nog ver van verwijderd ben maar toch heb ik in de afgelopen periode wel iets ervaren van dat het meer gericht zijn op God en wat Hij wil, mij duidelijk maakt dat wat ik dacht te willen, eigenlijk niet wil. Dat inzicht kon alleen ontstaan door mijzelf en wat ik dacht dat belangrijk is, iets minder op de voorgrond te plaatsen. En tegelijkertijd zijn deze woorden natuurlijk ook een prachtige horizon waarbij ik aanvankelijk met God op weg ga maar gaandeweg Hij meer en meer met mij op weg zal zijn.
“Het enige dat zal branden in de hel, is dat deel van je, dat niet kan loslaten van wat je leven is: je herinneringen en waar je aan verbonden bent. Ze zullen allemaal weggebrand worden maar ze zullen je niet straffen want ze zullen je ziel bevrijden.”
Er is zoveel in je leven wat zo lastig is los te laten of achter te laten. Herinneringen aan het verleden die je liever achter je wil laten, maar dat lukt niet. Of je voelt je verbonden aan dingen, een plaats of mensen waarvan je weet dat het goed is om je daarvan los te maken, maar je kunt dat niet. Want het loslaten doet pijn of rukt de wonden open. Dat is het eerste wat bij me opkwam bij het lezen van deze woorden van Eckhart, die misschien wat heftig over kunnen komen, wanneer hij spreekt over het branden in de hel. Voor mij gaat het in deze uitspraak niet over wat er na dit leven komt maar over dit leven waarin het de ervaring kan zijn dat bepaalde herinneringen of verbindingen branden als de hel. Dat doet pijn, verschrikkelijk veel pijn. Maar in dit beeld is het geen vuur wat je verteert, eerder is het een vuur dat zuivert zoals het vuur het goud zuivert van niet edele metalen. Daarom is het geen vuur dat straft. Ook al voelt dat soms zo als het te heftig wordt. Want uiteindelijk is het een vuur dat de ziel bevrijdt. Bevrijdt van alles wat zo aankleeft aan het leven. Ik weet dat dit soms een proces is wat heel veel moeite en pijn kost maar zonder dit is het niet mogelijk om te komen tot die vrijheid. De enige weg die er is, is er dwars door heen. Maar ik heb geleerd dat het wel te doen is. Zoals ook al die verhalen in de bijbel laten zien. Juist nu ik dit schrijf, hoor ik de woorden uit het lied: “U Bent God, de allerhoogste, God van de onbegrensde macht, wij geloven en hopen, op het einde van de nacht.” Want dat is wat het branden oplevert: een einde aan de nacht opdat een nieuwe morgen aanbreekt waarin ik, jij, iedereen vrij zal zijn.
“Hoe meer we ons eigen bezit zijn, hoe minder we Gods bezit zijn.”
Vandaag een korte en krachtige uitspraak van Meister Eckhart, die wel weer in het verlengde ligt van wat ik gisteren schreef. Maar het accent ligt hier anders. Wanneer Eckhart spreekt over hoe wij ons eigen bezit zijn, dan lees ik dat vooral als een opgaan in jezelf en je eigen bezigheden. Je leven bezien vanuit jezelf. Op de radio hoorde ik vanochtend een documentaire over zelfhulpboeken. Waarbij meer en meer het accent kwam te liggen op het gegeven dat jij zelf je eigen leven kan verwezenlijken, je eigen dromen en je eigen idealen, als je het maar genoeg wilt, voldoende voor ogen hebt, etc. De zelfontplooiing als hoogste goed, tenslotte leeft een mens maar één keer en moet hij er alles uit halen wat er in zit. Zo gezien is de mens zijn eigen bezit. De documentaire en de tekst van Eckhart nodigden mij uit om er over na te denken in hoeverre ik mijn eigen bezit ben en dat ook nastreef. Om eerlijk te zijn, is de gedachte van het ontplooien van je eigen idealen mij niet vreemd. En de gedachte dat ik maar één keer leef en er dan misschien niet alles, maar er wel zo veel mogelijk uit wil halen, ken ik ook. Misschien ben ik meer mijn eigen bezit geweest, dan ik voor lief zou houden. Want ik weet ook dat er de andere kant is: het leggen van mijn leven in Gods hand. Want alleen op die manier kan ik alles uit het leven halen. Dat blijft een proces in mij, waarbij het zorgvuldig onderscheiden, wie nu op de voorgrond staat, God of ik, van wezenlijk belang blijft.
“Neem in acht wat onze essentie maakt en onze gemeenschappelijke grond goed. De enige reden waarom een persoon in essentie helemaal goed is, dat leidt tot goedheid in hun werken, is dat zijn geest helemaal gericht is op God. Wanneer je in elke inspanning zorgt dat God groot wordt gemaakt en dat jij jezelf er van verzekerd dat jouw goede intenties op Hem gericht zijn. Echt, hoe meer je dit zult doen, des te beter zullen je werken zijn, in wat je ook zult doen. Als je vasthoudt aan God, dan zal Hij je goedheid geven. Als je God zoekt, dan zul je beiden vinden: God en al Zijn goedheid.”
Voor mij is deze tekst een oproep tot onderscheiding waarom ik de dingen doe zoals ik ze doe. Dat is soms heel lastig te onderscheiden. Want het is ook fijn om te horen wanneer mensen waarderen wat ik doe of, bijvoorbeeld hier schrijf. Daarnaast is het ook zo dat ik mijn eigen gedrag afstem op de reacties van anderen. Wanneer ik veel negatieve reacties zou krijgen op iets wat ik doe, dan kan ik mij niet Oost-Indisch doof houden door mezelf voor te houden dat ik het allemaal niet hoor omdat ik gericht ben op God. Het is dan overigens de vraag of ik echt wel gericht ben op God of dat er juist andere dingen meespelen. Hoe dan ook: er is afstemming met anderen nodig. Tegelijkertijd laat Eckhart me zien dat in alles de focus toch op God gericht zou moeten zijn. Dat hoeft de afstemming of het open staan voor feedback van anderen, niet uit te sluiten. Want misschien komt het één wel uit het andere voort. Dit fragment van Eckhart eindigt prachtig en is vol van belofte. Want wanneer je in alles vasthoudt aan God, dan zal hij je goedheid geven. En zul je het beiden vinden. Het raakt me dat God en de goedheid, en het goed doen hier zo volledig bij elkaar gehouden worden. Dat is overigens niets nieuws want ook in het Nieuwe Testament wordt al door Jezus gezegd: ‘dat de goede boom (gericht op God) goede vruchten voorbrengt’. Dat betekent dus wel dat het één niet zonder het ander kan. Goede werken, goedheid komt voort uit de innerlijke Bron, die Zelf Goed is. En voor mij daarom de vraag of ik in alles wat ik doe uit die Bron put.
“Echt, wanneer je niet van jezelf wegtrekt, dan zul je, waar je ook je toevlucht zult zoeken, obstakels vinden en onrust. Degenen die vrede zoeken in uiterlijke dingen, zoal bijv. bepaalde plaatsen of gelovige praktijken, in het handelen, hoe groot en belangrijk dit ook lijkt te zijn, uiteindelijk zijn ze nog niets want ze kunnen niet de bron van vrede zijn. Zij die op deze manier zoeken, zoeken verkeerd… Wat zouden ze moeten doen? In de eerste plaats: zichzelf opgeven en dan zullen ze alles opgegeven hebben.”
Ook in dit fragment gaat het bij Eckhart om het opgeven van jezelf als voorwaarde om de innerlijke vrede te vinden en heelheid. Dat is niet gemakkelijk en roept ook wel allerlei vragen op. Ook wel iets van herkenning. Want ik herken wel dat iemand het in uiterlijke dingen gaat zoeken, naarmate er van binnen meer onrust is of onvrede. Wanneer ik zelf vol met onrust zit, dan is de verleiding groot om dan van anderen te verwachten dat die mij rust zullen geven. Wanneer ik zoek in geloofszaken, dan zou het gemakkelijk zijn als iemand mij precies zou vertellen hoe het zit. Maar uiteindelijk heb ik dan niet mij zelf losgelaten en blijft de onrust, het zoeken of de onvrede. Tegelijkertijd is dit loslaten van jezelf ook iets wat heel moeilijk is en ook wel op de nodige weerstand roept. We leven in een tijd waarin het een hoog goed is jezelf te ontplooien en jezelf te verwezenlijken. Jezelf opgeven lijkt daar haaks op te staan. Jezelf opgeven betekent overigens niet jezelf wegcijferen alsof jij er niet toe zou doen. Iemand die zichzelf wegcijfert, heeft dat vaak niet door en weet uiteindelijk helemaal niet wat hij of zij zou willen. Het jezelf opgeven, waar Eckhart over spreekt, is voor mij, eerder een bewuste daad, dat je jezelf aan de kant zet. Zoals je soms heel bewust kan zijn dat je nu iets doet voor een ander terwijl je dat niet leuk vindt maar het toch doet. Zo is het, denk ik, ook wanneer we zoeken naar God. Je zet bewust jezelf aan de kant omdat Hij alleen zo volledig gevonden kan worden. In dit jezelf opgeven is overigens niet iets wat ik alleen zou kunnen doen. Er zit ook het aspect in dat God dit in mij bewerkstelligt. Want ik geloof niet dat ik het zelf op eigen kracht zou kunnen. Het is ook iets wat God aan mij doet. Niet in één keer. Maar in een proces van jaren. Waarin ik me soms meer en soms minder mee laat voeren. Om er iedere keer weer achter te komen, dat ik mijn leven niet in de hand heb, maar dat het in de hand gehouden wordt. Daar heb ik mezelf niet voor nodig. Maar wel God.
“We zouden met zo’n intensiteit moeten bidden dat we zouden willen dat alle delen van ons lichaam en functies, ogen, oren, mond, hart en alle zintuigen zich richten naar dit einde: en dat we niet ophouden totdat we voelen dat we dichtbij het verenigd zijn met Hem die in ons aanwezig is en tot wie wij bidden: God.”
Het bidden dat Eckhart hier beschrijft, is een bidden dat het hele lichaam omvat: alle delen van het lichaam met alle functie en alle zintuigen, alles doet mee in het bidden. Voor mij is dat een gedachte die me raakt. Dat heel je lichaam betrokken is in het bidden. Want dit is precies wat er gebeurt bij meditatie of zingen. Niet voor niets zijn de kerkdiensten in deze tijd het meest gehandicapt in het gegeven dat er niet meer gezongen kan worden. Deze tekst van Eckhart laat zien hoe wezenlijk dat is. Want dan doen in ieder geval veel delen van je lichaam mee. Je longen, hart, mond, oren, neus, je organen die mee resoneren op het geluid. Bidden is een zaak van het hele lichaam. Het raakt me daarom ook omdat bidden dus niet alleen een zaak van de geest of het hart is. Het omvat dus alles. Dat betekent ook dat alle delen van het lichaam hierin belangrijk zijn. We kunnen geestelijke zaken daarom niet boven lichamelijke zaken stellen of andersom. Wanneer bidden gezien wordt als zaak van het hele lichaam, dan is onmiddellijk het argument ontkracht dat mensen in andere delen misschien wel in heel armoedige omstandigheden leven, ze uiteindelijk beter af zijn omdat de mensen daar geloviger zijn dan hier. Want zo wordt het geestelijke boven het lichamelijke geplaatst. Bidden neemt je helemaal mee, naar lichaam en geest in een verlangen naar eenheid, heelheid met God, die al in ons is. Alles wat daar afbreuk aan doet, lichamelijk en geestelijk, betekent voor mij een stapje verder weg van die eenheid.
Dat heel ons lichaam mee bidt raakt me tenslotte ook omdat het duidelijk maakt dat het verlangen er gewoon is, precies zoals het verlangen naar voedsel er is wanneer dat ontbreekt. Zo concreet is ook ons verlangen naar eenheid met God. En zo concreet wordt dat verlangen aangewakkerd naarmate die eenheid ontbreekt, in onszelf en de wereld om ons heen.
“Je moet niet denken dat je met je reden kan opstijgen tot het niveau dat je God zou kunnen begrijpen. Want als God je innerlijk goddelijk zou verlichten, dan kan jouw natuurlijke licht niet meewerken in dit proces maar het zou pure nietsigheid moeten worden, dat van zichzelf uitdooft. Alleen dan kan God binnenkomen met Zijn licht, en hij brengt terug wat je al duizend keer verworpen hebt, inclusief een nieuwe vorm, die alle dingen bevat in zichzelf.”
In dit fragment van Eckhart komt een belangrijk aspect van de geloofsweg naar voren, waarin het gaat om de omvorming. Het idee is dat God je van binnenuit omvormt waarbij jouw wil daarin niet kan meewerken. Die wil zou steeds minder belangrijk moeten worden waardoor die van God steeds meer naar voren komt. Of zoals Eckhart dat hier zegt: dat jouw natuurlijke licht niet kan meewerken om door Gods innerlijke licht verlicht te worden. Je kunt met wat van jezelf God niet begrijpen maar Hij kan wel bij je binnen komen als jij jezelf leeg maakt of beter gezegd: leeg laat maken. Dat is een proces wat naar mijn mening een heel mensenleven duurt en in mijn geval ook met horten en stoten. Want het soms ongemerkt, laat ik mezelf toch op de voorgrond komen, niet zelden met de beste bedoelingen. Maar daar waarschuwde Eckhart eerder ook al voor. Het bezig zijn met deze woorden van Eckhart, elke dag weer, is voor mij een heilzame weg om dichter bij de bron van het leven te komen. Het helpt mij ook om wat ik dacht belangrijk te vinden te relativeren waardoor er ruimte komt voor andere zaken of zaken die er al waren maar weer ondergesneeuwd raakten. Het is ook een proces waarvan ik ervaar dat het goed is om mij zo te laten meevoeren op deze stroom van Leven. Omdat alleen Hij zo binnen kan komen met Zijn licht. En zo brengt hij terug wat ik al duizend keer verworpen heb. Want ik zei al dit is een proces van horten en stoten. En ongetwijfeld zal ik nog vele malen in herhaling vallen om te verwerpen wat het meest wezenlijke is maar ook het meest onvoorstelbare: dat ik leef in God, door God en uit God. En dat dit alles omvat.
“Het staat geschreven: “Zij zijn rijk geworden in alles, alle spreken en alle kennis. (1 Cor. 1:5) Echt, dit kan niet gebeuren zonder dat ze eerst arm geworden zijn in alles. Wie verlangt dat alles gegeven zal worden, moet eerst alles weggeven.”
Bij het lezen van deze woorden moest ik denken aan het overbekende verhaal van de jongeman die aan Jezus vraagt hoe hij het Koninkrijk kan beërven. Jezus geeft hem dan de opdracht om alles te verkopen wat hij bezat. En dat bleek een lastige opdracht. Nu in het licht van deze woorden, klinken deze woorden heel anders. Want het Koninkrijk beërven, dat is alles ontvangen. Om dat te kunnen, zegt Eckhart moet eerst alles weggegeven worden. Dat gaat niet alleen om materiële bezittingen. Met het weggeven daarvan alleen ben je er niet. Want het kan gemakkelijk iets worden waarop je gaat leunen of steunen: het weggeven wordt dan een voorwaarde voor het juiste pad. Eckhart zei in een eerdere bijdrage dat zelfs de meest nobele zaken je van de weg af kunnen brengen omdat dan het ‘goed doen’ op de voorgrond komt in plaats van het goed zijn. Het alles weggeven betekent m.i. dat je los kunt laten alles wat je voor waar of belangrijk houdt. Dat je los kunt laten wat je hebt en niet hebt. En in plaats daarvan alles wat je zou kunnen hebben, verwacht van God. Ik probeer me voor te stellen hoe dat praktisch voor mij is. In materieel opzicht kan ik, denk ik, veel loslaten. Maar tegelijkertijd weet ik dat ik een bevoorrechte positie ben. En is het ook nooit aan de orde geweest. Dus ik zeg dit met alle reserves. Het loslaten ligt voor mij ook in andere zaken. Het loslaten van zaken die mij misschien wel aanzien of oppervlakkige voldoening geven maar mij niet dicht op het pad houden, horen daar ook bij. Voor mij betekent het alles weggeven in eerste plaats dat ik loslaat dat ik vooral van alles zou moeten om redenen die misschien wel plausibel zijn maar mij niet openen om te ontvangen. Het betekent ook het loslaten van hoe ik vind dat de wereld in elkaar zit en andere mensen zouden moeten zijn en reageren. Loslaten ook hoe ik vind dat God zou moeten zijn. Dat alles weggeven omdat zo de ruimte ontstaat, werkelijk innerlijke ruimte om te ontvangen.
“We zouden in staat moeten zijn om waarachtige en perfecte liefde te herkennen in hoe iemand zijn hoop en vertrouwen stelt op God want er is niets meer dat beter getuigt van de waarachtige liefde dan vertrouwen.”
In een liefdesrelatie draait alles om vertrouwen. Wanneer dat vertrouwen geschonden is, dan betekent dit in veel gevallen het einde van de relatie en wanneer dat niet het geval is dan is het voor beide partners hard werken om het vertrouwen weer te repareren. Want zonder vertrouwen is er eigenlijk geen relatie en ware liefde denkbaar. In die zin is vertrouwen inderdaad de spiegel waarin de liefde te zien is. Vertaald naar God betekent dit dat ik mij, net als in een liefdesrelatie, mij helemaal kan toevertrouwen aan Hem. En erop vertrouwen dat wat Hij bewerkt in mijn leven, goed is. Nu ik dit neerschrijf, besef ik mij dat het hier om een immens vertrouwen gaat. Want vaak genoeg begrijp ik niet wat er gebeurt in mijn leven of waarom, en dat geldt soms nog veel meer wanneer ik het levensverhaal van een ander hoor. Dan kan het vertrouwen op God flink aangetast worden. En is het hard werken om dat vertrouwen terug te winnen. Vertrouwen op God in alles, is gemakkelijker gezegd dan gedaan. En toch: ergens is daar ook het fundamentele besef dat het waar is: dat God te vertrouwen is. Het is zoals op die avond, jaren geleden, toen ik in het donker naar buiten keek, me verschrikkelijk verdrietig voelde en toch ook kon denken en ervaren: ‘en wat er ook gebeurt, het leven is goed, want het is uit Zijn hand.
“Hoe zou ik God dan lief kunnen hebben? Je zou God lief kunnen hebben op een niet-mentale manier. Dat betekent dat je ziel niet-mentaal moet worden en alle mentale beelden afgepeld moeten worden. Want zo lang de ziel gebruik maakt van beelden, bezit ze bemiddelaars en zolang ze bemiddelaars heeft, heeft ze geen eenheid of eenvoud. En zolang ze eenvoud mist, heeft ze God nog niet echt lief want echte liefde is afhankelijk van eenvoud. Inderdaad je moet Hem liefhebben als Hij is Eén, puur, eenvoudig en transparant, en niet tweeslachtig. We zouden moeten verzinken in die Eenheid, dus over te gaan van het iets naar het niets. Zo moge God ons helpen. Amen.”
Wanneer het gaat om de liefde tot God, zegt Eckhart, zou jezelf helemaal moeten ontdoen van beelden. Op zich zegt hij daarmee niets nieuws want dat is ook wat in het tweede gebod of leefregel wordt gezegd. Dat is nodig want zo kom je tot eenheid en eenvoud. Beelden van God zorgen ervoor dat je Hem van verschillende kanten beziet, maar nooit als eenheid. Eckhart zegt dan: je zou moeten verzinken in de Eenheid, van het iets naar het niets. Ik denk dat hij daarmee de ervaring bedoelt waarbij jij je één voelt met alles zonder daarbij een beeld te hebben. Dit klinkt vaag en ik denk dat Eckhart zich daar ook van bewust is. Want dit zijn ervaringen die een mens niet vanuit zichzelf kan bewerkstelligen. Het is iets wat God je schenkt of in ieder geval in jou werkt. Daarom voegt Eckhart er aan toe: zo moge God ons helpen. Waarmee direct duidelijk wordt bij wie we allereerst onze hulp moeten zoeken om tot die liefde te komen. Deze uitspraak van Eckhart kan misschien vaag of zweverig overkomen. Tegelijkertijd gaat het om niets meer en niets minder dan de liefde tot God. En dat is uiteindelijk allerminst vaag of zweverig want die Liefde kan in ons wonen. Ondertussen merk ik dat het voor mij ook belangrijk is om over God in beelden te denken. Als Vader, als moeder. Als Lichtbron, als bodem onder mijn voeten, etc… Ik ben dus ver verwijderd van het denken over God in eenheid of eenvoud. Dat is ook niet erg. Want een mens heeft ook beelden nodig. Eckhart laat me hier wel zien dat mijn beelden slechts beelden zijn, die misschien wel iets raken van de werkelijkheid die God is. Maar tegelijkertijd ontstijgt Hij al die beelden en is Hij één met alles en allen. En vanuit die eenheid kan ik in liefde leven.
“Wie niet werkelijk God binnen in hemzelf heeft, die moet Hem voortdurend in uiterlijke dingen ontvangen, Hem zoeken op verschillende manieren, in verschillende werken, op verschillende plaatsen en mensen maar zo iemand heeft God niet.”
Inmiddels is het twee maanden geleden dat ik startte met het schrijven van deze stukjes. Ik begon met het schrijven om dat deze periode bij mij ook een proces op gang bracht van wat echt belangrijk is. Gaandeweg leverde mij dit vooral een proces van inkeer op, minder de focus naar buiten maar meer dichterbij mezelf. Ik leer meer ontdekken dat dit voor mij belangrijk is. Dat is iets wat ik altijd wel wist maar door alle bezigheden en werk, was de focus toch meer naar buiten verschoven. Het letten op wat ik doe in plaats van mij bezig te houden met het van waaruit ik het doe, was ongemerkt op de voorgrond gekomen. Eckhart houdt mij in die zin een spiegel voor: want als ik het in de uiterlijke dingen zoek, in het ‘wat ik doe’ dan zit ik er naast. Dat is een pijnlijke conclusie. Ergens anders waarschuwt Eckhard zijn lezers, dat zelfs met het bidden en vrome bezigheden, je de plank mis kunt slaan, als de nadruk komt te liggen op dát je dat doet in plaats van waaruit je het doet. En dat is vanuit het besef dat er ergens diep in je een plekje is waar jij verbonden bent met God. Dat God in jou leeft en ademt. Wat ik nooit zo gedacht heb, is dat het gedisciplineerd lezen en overdenken mij zoveel zou opleveren. Nl. een weg naar binnen die dan vanzelf haar gang naar buiten wel weer zal vinden.
“De waarheid is iets dat zo nobel is, dat als je God daar los van zou kunnen denken, ik de waarheid zou houden en God loslaten.”
In onze tijd is het waarheidsbegrip ernstig aan erosie onderhevig. Nadat eerst al geconcludeerd werd dat dé Waarheid niet bestaat, staat het begrip ‘waarheid’ nu nog veel meer onder druk. Iemand die hard genoeg roept dat bepaalde feiten niet kloppen en dat consequent blijft herhalen, weet te bewerkstelligen dat er toch in toenemende mate aan de feiten getwijfeld wordt. We zien publieke figuren dit doen in het nieuws en van dichtbij maakte ik het onlangs ook persoonlijk mee. Eckhart laat mij zien hoe belangrijk de waarheid is. Als je die los van God zou kunnen denken, dan zou hij liever de waarheid hebben dan God. Een uitspraak die opvalt. Het laat zien hoe belangrijk en van hoeveel waarde het begrip waarheid is. Van binnen wist en weet ik dat eigenlijk al wel. De waarheid begint voor mij allereerst door het niet verdraaien van de feiten. Ik kan er erg slecht tegen wanneer ik merk dat iemand bewust de feiten verdraaid of erger bewust onwaarheden vertelt. “Wie het op een akkoordje gooit met de waarheid gooit het uiteindelijk met alles op een akkoordje” zei iemand mij ooit eens en ik geloof dat ze gelijk heeft. De waarheid is niet iets om mee te sjoemelen. Daarvoor is het te belangrijk. Dat neemt niet weg dat mensen verschillend tegen de waarheid aan kunnen kijken en dat de waarheid gedeeltelijk cultureel bepaald is. En toch betekent dat voor mij niet dat daarmee dan maar alles waar is. Want dan is tegelijkertijd ook niets waar. En daarvoor is de waarheid te belangrijk. Voor mij heeft waarheid, waarvan ik me lang niet altijd voor kan stellen, wat het is, te maken met zuiverheid; het onderscheiden wat goed is en wat niet; integriteit en betrouwbaarheid. Dat alles valt niet te relativeren of op te geven. Daarvoor is de Waarheid te belangrijk om te blijven zoeken. Eckhart zegt dan dat als het los van God te denken zou zijn, hij de Waarheid zou verkiezen. Maar feit is natuurlijk dat die twee niet los te denken zijn of te onderscheiden. Want God is zelf Dé Waarheid.
“Welnu er zijn mensen die van mening zijn dat in het algemeen zij heilig en perfect zijn en ze gaan rond met grote daden en grote woorden en tegelijkertijd streven ze naar zoveel en verlangen ze zoveel dingen en willen ze veel bezitten, en zijn ze bezig met zichzelf. Ze zeggen dat ze piëteit en devotie zoeken maar ze kunnen geen enkel woord ontvangen zonder iets terug te zeggen. Wees hiervan zeker: zulke mensen zijn ver van God en niet in verbinding met Hem.”
Dat Meister Eckhart een goede psycholoog is, blijkt wel uit deze uitspraak. Tegenwoordig zouden we zulke mensen een narcist noemen. En dan weten we gelijk over wie we het hebben en welke politieke figuren in binnen- of buitenland aan deze beschrijving van Eckhart voldoen. Tegelijkertijd is dit een uitspraak die voor mij wat uit de toon springt. Want het lijkt er op alsof Eckhart hier ineens met de vinger naar anderen wijst en heel duidelijk is in zijn mening of dergelijke mensen in verbinding leven met God. Dat kan de bedoeling niet zijn. Want in deze periode van het overdenken van de woorden van Eckhart leer ik steeds meer het belang van het dicht bij jezelf blijven, in verbinding met God, zonder mij daarbij te focussen op wat anderen denken en doen. Natuurlijk lukt me dat lang niet altijd maar ik leer wel steeds meer de vrucht daarvan te herkennen. Deze uitspraak lijkt me dan ook op een ander spoor te zetten door wel te beoordelen wat en hoe anderen doen. Maar dat is niet vruchtbaar voor mijzelf. Daarom probeer ik deze uitspraak vooral te lezen als een waarschuwing dat het je bezig houden met vrome of devote zaken, het streven naar perfectie of heiligheid, niet hoeft te betekenen dat je dan in verbinding leeft met God. Ik moet me zelf dan afvragen, in hoeverre gaat het daarin om mij en wat ik wil. Want als het om mij gaat, leef ik niet meer in verbinding. Dus het schrijven van dit stukje wil niet zeggen, dat ik zo maar op het goede spoor zit. Wanneer ik de uitspraak van Eckhart zo hoor, dan is een aansporing om bovenal te onderscheiden in jezelf waar het om mij gaat en waar om God.
“God geeft ons niet zodat wij in vreugde genieten van wat wij bezitten en daarmee tevreden rusten, dat heeft Hij nog nooit gedaan. Alle gaven die Hij ons heeft verleend, in hemel of op aarde, zijn gegeven alleen met het doel om ons die Ene gift te schenken, en dat is Hemzelf.”
Wanneer ik naar de plaats kijk, waar ik woon, dan voel ik me een bevoorrecht mens. Regelmatig heb ik een gevoel van dankbaarheid dat ik op zo’n mooie plek mag wonen. En ik ervaar dat dit een gave van God is, waarvan ik mag genieten. Ik ben me ervan bewust dat in één ogenblik het ook voorbij kan zijn. Dat ervaar ik niet als een sombere gedachte maar eerder als een motivatie om nu te zien wat mij gegeven is. Meister Eckhart laat nu zien dat wat God geeft nooit doel op zichzelf is. Natuurlijk mag ik blij zijn, dankbaar voor wat ik heb. En ik mag er ook tevreden mee zijn. Maar waar alles wat ik heb, in mijn beleving de bron wordt van mijn tevredenheid en vreugde dan worden de gaven doel op zichzelf en is het risico groot dat de aanvankelijke tevredenheid om zal slaan in een alsmaar meer willen hebben. Eckhart zegt daarentegen dat Gods gaven als doel hebben opdat wij God zelf als gave ervaren. Met andere woorden: dat je in wat je allemaal ontvangt, kunt ontdekken dat God zichzelf aan jou schenkt. Ik probeer mij dat voor de geest te halen, hoe dat voor mij werkt. De plek waar ik woon, en de mogelijkheden die het biedt voor onze schapen, verwijzen mij indirect naar God zelf. Wanneer ik uit het raam kijk en een nevelige ochtendmist zie. Wanneer ik vanwege de schapen op de Vennebulten ben en daar de schoonheid zie van het landschap, dan is dat voor mij een glimp van God. Dat is soms overweldigend. En het is voor mij ook een heel rustgevende gedachte. Eerder zei ik dat ik ook leef met het besef dat het zo voorbij kan zijn. Dat dit voor mij geen sombere of wanhopige gedachte is, vindt zijn oorsprong in het gegeven dat ik er soms ergens weet van heb dat door alles God zich aan mij schenkt. En dat zal niet voorbij gaan. Vanuit dat geloof geniet ik van wat er nu is.
“God is een God van het heden. Hij aanvaardt en ontvangt je, zoals Hij je nu aantreft, niet hoe jij was of bent geweest maar zoals jij nu bent. God verdraagt bereidwillig alle pijn en schaamte die onze zonden Hem hebben toegebracht, zoals Hij dat al jaren gedaan heeft opdat wij tot een diepere kennis komen van Zijn liefde en onze liefde en dankbaarheid zou toenemen.”
Zonder helemaal precies aan te kunnen geven, waarom, raken deze woorden mij diep. Het is ongelofelijk troostrijk te lezen, dat God je aanvaardt en ontvangt, zoals Hij je nu aantreft. Niet hoe jij was of bent geweest, maar zoals jij nu bent. Als mens zeul je soms een heel verleden met je mee maar God ontvangt je in hoe je nu bent. Hij ontvangt mij ongeacht wat ik deed of naliet. Het tweede deel van de uitspraak is zo mogelijk nog meer indrukwekkend. God die bereidwillig alle pijn en schaamte meedraagt die onze zonden Hem hebben toegebracht. De woorden pijn en schaamte raken me omdat dit woorden zijn, die ik zo vaak tegen kom in de ontmoeting met mensen. Pijn en schaamte ontstaan door zonden die anderen hen aandoen. Waardoor ik mij vervolgens schuldig voel of schaam dat ik dit gedaan heb terwijl het me aangedaan is. Zou het kunnen dat God op een zelfde manier onze zonden overneemt en daardoor Zelf alle pijn ervaart? En dat niet alleen 2000 jaar geleden, maar ook nu, want Hij is een God van het heden. Als dat zo is, dan is God de bondgenoot van al die mensen die pijn en schaamte met zich meedragen door wat anderen hen hebben aangedaan. Dan treffen zij in God Iemand die precies weet hoe het voelt en juist daarom ook weet hoe belangrijk het is om in het heden te zijn. Niet door wat er was, maar door hoe Hij je nu vindt, ontvangt Hij je. Ondanks pijn en schaamte. Ondanks de zonden. Omdat Hij in jou Zijn evenbeeld ziet.
“God heeft onze redding niet gekoppeld aan een bepaalde vorm van aanbidding/godsdienstigheid. Elke devotionele praktijk heeft elementen die andere missen. Maar het effect van alle goede praktijken komt van God. Daarom zouden mensen zich moeten herinneren dat wanneer zij een goede persoon zien of horen die een andere weg volgt die verschilt van hun weg, dat het dan verkeerd is te denken dat die mensen op het verkeerde pad zitten. Als een bepaalde godsdienstige praktijk ons niet aanstaat, dan ontkennen wij de goedheid die er in schuilgaat maar ook de goede intenties van de ander.”
Soms is Meister Eckhart verrassend actueel. Want als het gaat om godsdienstigheid of religieuze beleving dan kunnen we onszelf uiterst serieus nemen en zelfs heel scherp worden in de afwijzing of veroordeling van anderen. Ik merk dat het voor mij heel verleidelijk is om dan te denken aan bepaalde fundamentalistische stromingen (van welke godsdienst dan ook), die zich schuldig maken aan extremisme en geweld. Maar daarmee blijft deze uitspraak van Eckhart ver van mijn bed. En dat wil ik niet. Wanneer ik daarom verder nadenk dan valt me op dat Eckhart allereerst de persoon die een andere weg volgt, dan die van mij, een goede persoon noemt. En in het afwijzen van zijn of haar geloofsovertuiging, wordt ook die goedheid afgewezen. Zo wordt deze uitspraak van Eckhart voor mij vooral een uitnodiging om de goedheid van iemand te zien of te zoeken die er een andere geloofspraktijk op na houdt. Vanuit welke goede intenties doet iemand dat? En wat zegt dit tot mij? Vanuit het nadenken over de goedheid van de ander, die mij misschien heel vreemd is, zie ik nu ook dat Eckhart deze uitspraak begint met dat God zijn redding niet koppelt aan een bepaalde religieuze praktijk. Onmiddellijk moet ik denken aan een gesprek met iemand die mij vroeg wanneer ik bekeerd was. Toen ik zei dat ik daarin niet een bepaald omkeerpunt kon aangeven in de zin van een punt van ervoor en erna, keek hij me meewarig aan. Het was duidelijk dat ik nog ver verwijderd was van mijn redding. Ik zou hem natuurlijk deze uitspraak van Eckhart voor kunnen houden maar voor mij geldt dat net zo goed. Want ook aan mij wordt gevraagd in dit gesprek de goedheid van de ander te zien en zijn goede intenties.
“God die betrouwbaar is, staat toe dat zijn vrienden vaak vallen in zwakheid, alleen om van hen attributen weg te nemen waarop ze zouden kunnen leunen. Een liefdevol persoon vindt er bijvoorbeeld veel vreugde in om moeilijke en ongewone taken te doen. Voor hem is het een grote vreugde en bron van hoop zodat hun werken iets worden waarop ze kunnen leunen. Maar het is precies dat wat de Heer van ons weg wil nemen, zodat Hij alleen onze hulp en steun zal zijn. Want op geen enkele manier zullen onze werken als doel kunnen hebben dat God ons iets zal geven of voor ons iets zal doen”.
Bij het lezen en overdenken van deze uitspraak komen er allerlei gedachten in me naar boven. Het werpt allereerst een ander licht op mijn eigen onvolkomenheden, waarvan ik eigenlijk wil dat die er niet zouden zijn. Ik vind het niet lastig om toe te geven wanneer ik een fout heb gemaakt. Wel vind ik het heel lastig dat ik fouten maak. Dat zou ik liever niet doen. Maar ik heb nog nooit naar mijn eigen fouten of onvolkomenheden gekeken in de zin van dat die fouten de mogelijkheid openen om mij meer op God te richten als hulp en steun. Want zo lees ik nu dit citaat van Eckhart. Het is God zelf die mij toestaat te vallen in zwakheid opdat ik zal leren dat mijn werken niet iets zullen worden waarop ik kan steunen of waaraan ik bepaalde rechten zou kunnen ontlenen, ook niet van God. “We zijn allemaal bedelaars in de ogen van God” hoorde ik ooit eens. We zijn allemaal afhankelijk van wat Hij ons schenkt aan liefde en genade. Vandaag hoor ik dat anders. Mijn onvolkomenheden als weg tot bescheidenheid, en als weg tot bedelaarschap. Natuurlijk is het bovenstaande geen excuus om fouten te maken. Wanneer ik een fout maak, kan ik natuurlijk niet zeggen dat God mij toestond om dat te doen. Maar ik zou mijn eigen fouten wel kunnen lezen als een wegaanduiding om niet te leunen op wat ik doe of nalaat, maar te steunen op mijn bedelstaf.
“Van God kun je nooit voldoende hebben. Hoe meer je van God hebt, hoe groter je verlangen zal worden. Als je genoeg van God zou hebben en daar tevreden mee zou zijn, dan zou God niet God zijn.”
Bij het lezen van deze woorden, moet ik denken aan het gedicht: ‘Ere zij God duurt lang’ van Okke Jager. In het gedicht zingt een gezin rondom het Harmonium, innig tevreden het Ere zij God. Als er aangebeld wordt, zingen ze door. Want God zou toch ook niet willen dat de zang onderbroken werd? Als het lied afgelopen is, ontdekt het gezin dat het Kind aan de deur gebeld had. Een tevredenheid die het meest wezenlijke over het hoofd ziet. ‘Dan zou God niet God zijn’ zegt Eckhart. Voor mij nu de vraag in hoeverre ik tevreden ben met God. Of ik het zo ook wel goed vind. Om eerlijk te zijn, zijn er best periodes in mijn leven dat dit het geval is. Dus ook tevreden met God. Of ik dan naar Hem verlang? Als ik eerlijk ben, gebeurt het regelmatig dat ik niet naar God verlang. Ik geloof dan wel maar ergens geloof ik het ook wel. Het is zo ook wel voldoende. Nu is het volgens mij op zich wel een goede instelling in het leven om tevreden te zijn en dat wat je hebt, als voldoende te beschouwen. Maar als het om God gaat, is het toch een ander verhaal. Diep in mij, dat weet ik wel, leeft dat verlangen wel. Maar het is ook een verlangen dat weet heeft van het gemis. Verlangen naar God doet je beseffen dat je ook van Hem gescheiden bent, ook al ben je in Zijn hand en is er diep in je ziel een plekje waar God thuis is. Verlangen naar God, zet je ook in beweging naar Hem en anderen toe maar je weet ook dat je nooit helemaal één met Hem of anderen zult zijn. Daarom komt het voor mij ook goed uit om dat verlangen weg te stoppen en te bedekken onder een deken van tevredenheid. Het is wel goed zo. Maar dan heb je God niet als God en ga ik voorbij aan het meest wezenlijke: dat Hij mij buiten door het raam staat te roepen.
“Als ik een God had die ik zou kunnen begrijpen, dan zou ik hem niet als God beschouwen. Als je iets van Hem begrijpt, dan is Hij daar niet in. En als je denkt iets van Hem te begrijpen, dan val je in onwetendheid. Doe daarom niet net alsof je alles begrijpt van de onuitsprekelijke God.”
Aanvankelijk heb ik nagedacht over de inhoud van deze uitspraak. Mijn gedachten gingen uit naar wat ik eerder schreef over het niet kennen van God maar iedere keer dwaalden mijn gedachten af omdat mijn aandacht opgeëist werd door gebeurtenissen op deze dag. Gebeurtenissen die me op verschillende lagen in mezelf raken, die ik niet kan rijmen en die bij mij, naast gevoelens van verdriet en machteloosheid, bovenal een groot vraagteken oproepen. Dat ligt op de voorgrond waardoor gedachten over God en of ik die zou kunnen begrijpen, iedere keer naar de achtergrond verdwenen. Tot het moment dat ik me realiseerde dat ik eigenlijk de hele tijd bezig ben met het niet begrijpen: het niet begrijpen van God én het niet begrijpen van wat er deze week gebeurde. En zoals Eckhart een beroep doet op mij om God vooral niet te willen begrijpen, is het misschien nu ook een oproep aan mij om niet te willen begrijpen wat er gebeurde maar het er gewoon te laten zijn. Wanneer God begrepen zou kunnen worden, dan zouden wij Hem klein maken. Immers dan zou hij passen in onze menselijke gedachten en voorstellingen, die altijd beperkt zijn. Terecht merkt Eckhart dan op dat we hem niet meer als God zouden kunnen beschouwen. Want dan wordt Hij een projectie van onze gedachten. Ik heb het gevoel dat het met die gebeurtenissen precies andersom is: door het te willen begrijpen, maak ik het groot. Maar door het te laten zijn, onbegrepen door mij, wordt het vanzelf kleiner. Het laat dan ook ruimte te voelen wat het met me doet én het opent daarmee ook een ruimte om verbinding te zoeken met God, die ik ook niet snap en daarom Degene is op wie ik kan bouwen. Dat klinkt tegenstrijdig maar voor mij is het logisch. Want in Zijn onbegrepenheid en onuitsprekelijkheid vormt hij daarom de grond van mijn bestaan.
“ ‘Ik kan de aanwezigheid van God op geen enkele manier ervaren’. ‘Luister dan hiernaar: het voelen van Zijn aanwezigheid ligt niet in jouw macht maar in die van Hem. Hij zal zichzelf tonen wanneer het Hem uitkomt. En Hij kan verborgen blijven als dat Zijn wens is.’”
Eckhart gaat hier in op de menselijke ervaring dat je de aanwezigheid van God op geen enkele manier kunt ervaren. Hij maakt dan op niet mis te verstande wijze duidelijk dat of ik de aanwezigheid van God voel, niet in mijn macht ligt. Of God zich wil tonen aan mij, dat is Zijn keus maar Hij kan ook verborgen blijven. Op waarom dat zo is, geeft Eckhart geen antwoord. Ik geloof ook niet dat wij dat antwoord zouden kunnen kennen. Het is al moeilijk genoeg als het je overkomt. Je zou zo graag de nabijheid van God willen voelen, maar wat je ook voelt, niet dát. Dat is pijnlijk en verdrietig maar het is géén teken van ongeloof. Ik herinner me dat Eckhart ergens anders zegt dat het je heus niet een betere gelovige maakt als je God als heel nabij kunt voelen. En het maakt je geen slechtere gelovige als je dat niet kunt. Tenslotte is het niet mijn verdienste. Een paar weken geleden hoorde ik vertellen over het leven van Theresia de Lisieux, die leefde aan het einde van de 19e eeuw. Een zeer gelovig meisje, die zich als jong meisje heel verbonden voelde met God en niets liever wilde dan intreden in het klooster. Daarvoor werd ze te jong geacht. Maar omdat ze zo vasthoudend was en zich zelfs huilend aan de voeten van de paus had geworpen, mocht ze toch intreden. Ze was een voorbeeld in geloof. Maar toen ze 21 was, kreeg ze tuberculose. Tot aan haar dood op 24 jarige leeftijd worstelde ze met de vraag dat God zich voor haar verborgen hield. Vlak voor haar overlijden waren er zusters die zich afvroegen wat er over haar te vertellen aangezien er werkelijk niets bijzonders over haar te melden was. Maar Theresia werd een voorbeeld voor velen en is inmiddels heilig verklaard en tot leraar van de kerk. Ik denk omdat zij zo eerlijk beschreef hoe innig verbonden zij zich voelde met God maar ook dat Hij zich verborgen hield voor haar. Is zij daarmee een betere gelovige dan wij, dan ik? Ze zou het zelf zo niet gezegd hebben en Eckhart zou het ook bestrijden. Het komt er op aan dat ik de weg ga met God, of ik Hem nu wel of niet ervaar. Dat is wat Theresia tot op het allerlaatste ogenblik heeft gedaan.
“We zouden onszelf niet moeten vullen met een God waarover we kunnen denken, want als er aan onze gedachten een eind komt, dan dus ook aan God. In plaats daarvan zouden we een levende God moeten hebben die de gedachten te boven gaat van alle mensen en alle schepselen. Zo’n God zal ons niet verlaten tenzij we er zelf voor kiezen om ons van Hem af te wenden.”
Het is bijzonder te zien hoe zoveel eeuwen later de woorden van Eckhart voor een deel werkelijkheid zijn geworden. God werd in de loop der eeuwen het voorwerp van ons denken en theologie werd een logische nadenken over God. Maar aan dit logisch denken kwam een einde. We raakten uitgedacht over God totdat we in onze tijd aangekomen zijn op het punt dat het vooral logisch is voor een weldenkend mens om niet in God te geloven. Want met nadenken over God alleen kom je er niet. Met logisch redeneren wordt het geloof in God is vooral een heel onlogisch gebeuren want toegegeven, met het verstand zijn veel dingen niet te verklaren. Zeker niet als je kijkt naar onze geschiedenis. Door alleen na te denken over God, vind ik geen antwoorden. Bijzonder te lezen dat Eckhart dit eeuwen geleden eigenlijk al constateerde. In plaats daarvan houdt hij ons een levende God voor, die onze gedachten te boven gaat. Het treft me dat hij de woorden: ‘levende God’ gebruikt. Want dat is precies een woord dat op zich al onze gedachten te boven gaat. Want ook al kan ik eel nadenken over het leven, het ontstaan en daar misschien veel van weten, Uiteindelijk blijft het leven, ondanks al mijn kennis, vooral iets wat ik ervaar als een wonder. Iets wat mijn verstand te boven gaat. Zo is God een levende God. Het roept bij mij het beeld op van een God die tastbaar is, Een God vol energie en kracht maar bovenal een God die ook een wonder is, niet te begrijpen. Vooral niet omdat hij ons niet zal verlaten, tenzij wij er voor kiezen om ons van Hem af te wenden, zegt Eckhart. Dat laatste weet ik niet. Ik geloof het ook niet. Zal God dan niet, ondanks dat wij hem verlaten, niet wachten als een Vader op zijn kind? Ik geloof het laatste. Maar het kan wel de ervaring van mensen zijn dat God hem of haar verlaten heeft. Misschien dat Eckhart dat wilde zeggen. Hoe dan ook: een levende God die mijn verstand te boven gaat, is voor mij een Wonder.
“Het is niet nodig om God hier of daar te zoeken. Hij is niet verder weg dan de deur van je hart.”
Vandaag waren er allerlei zaken vanuit het werk die op allerlei manieren mijn aandacht vroegen en vragen. Onderwijl probeerde ik ook na te denken over deze uitspraak. Aanvankelijk gingen mijn gedachten vooral in de richting van mijn geloof dat God inderdaad te vinden is dicht bij jezelf, in je hart. Dat geloof ik en dat ervaar ik af en toe. Maar ineens viel mij vooral de tweede helft van de zin mij op: ‘Hij is niet verder weg dan de deur van je hart.’ Dat maakt de deur letterlijk tot scharnierpunt voor de nabijheid van God. Die deur kan dicht zitten of op een kier staan. Of wijd open staan. Het is niet toevallig dat mij ineens die deur op viel in de uitspraak van Eckhart. Want in de uitspraak van gisteren over de lach van God naar mijn ziel, merkte ik al dat ik dat lastig binnen kan laten komen. Ik weet heel goed waar dat vandaan komt. En wat graag zou ik de deur voor Zijn lach open zetten. Maar vaak staat hij op een kier of soms zelfs dicht. Vanavond sprak ik daarover met iemand n.a.v. de voorvallen op mijn werk. Hij vatte toen samen: ‘dat jij de lach van God kunt ontvangen, is dus jouw gebed en wens.’ Zo simpel en eenvoudig is het.. Ik zou er nu ook aan toe willen voegen: ‘en de deur wagenwijd open kan zetten.’ Tenslotte is Hij niet verder weg dan de deur van mijn hart. Met mijn hoofd weet ik dat wel. Van binnen is dat soms een ander verhaal. Dus ik blijf bidden.
“Wanneer God naar de ziel lacht en de ziel lacht terug, dan zijn de personen van de Drie-eenheid verwekt. Wanneer de Vader lacht naar de Zoon en de Zoon lacht terug naar de Vader, dan geeft die lach plezier, en het plezier geeft vreugde en vreugde geeft liefde. En die liefde is de Heilige Geest.”
Een gedachte van Eckhart waar de lach centraal staat. “Wanneer God naar de ziel lacht en de ziel lacht terug, dan zijn de personen van de Drie-eenheid geboren.” Een zin die voor mij ongrijpbaar is. En tegelijkertijd vind ik het een prachtig beeld: God die naar de ziel lacht en de ziel die teruglacht. Dat vormt de bron van plezier, vreugde en liefde. Wanneer iemand naar je lacht en de ander lacht terug, dan ontstaat er onmiddellijk een verbinding en niet zelden is die lach een teken van een wederzijdse erkenning en aanvaarding. De lach is dé manier om het snelst verbinding te maken met de ander. Zo is dat ook voor God, laat Eckhart hier zien. Tegelijkertijd is het voor mij lastig om mijzelf in dit beeld te herkennen. Het is voor mij moeilijk voor te stellen dat God lacht naar mijn ziel. En als Hij dat zou doen, dan zou ik wel teruglachen, dat weet ik zeker. Maar om mij die eerste lach van God voor te stellen, bedoeld voor mij, dat is lastig. Want Gods lach is ontwapenend, veroordeelt niet en aanvaardt, zonder meer. Daaraan denkend, is er in mij iets van twijfel of ik het in het ontwapende licht van Gods lach wel uit hou of staande blijf. Of zal ik ontmaskerd worden? Met mijn verstand weet ik dat ik zo niet zou moeten denken. Maar het gevoel zit daarmee niet altijd op één lijn. En zo legt het beeld van de lach van God precies bij mij de vinger op de plek waar nog werk te doen is.
“Hoe minder theoretisch je bent over God, des te ontvankelijker wordt je voor zijn ingieten.”
Tijdens mijn studie theologie werd me vooral voorgehouden dat het vooral van belang was om onze voorstellingen over God systematisch (en dus logisch) te doordenken. Daarmee werd het vooral een zaak van het verstand en dus theoretisch. Destijds vond ik deze opvatting beperkt en heb ik altijd ingebracht dat ervaring ook belangrijk was. Ik heb nooit iets gekund met allerlei dogmatische voorstellingen die naar mijn gevoel niet het werkelijke leven raakten. Ik kon daarvan het belang niet inzien. En dat is altijd zo gebleven. Geloven is voor mij vooral praktisch en het denken daarover komt voort uit de ervaring die ik zelf heb én de pastorale praktijk. Toen ik deze uitspraak van Eckhart las, was mijn eerste reactie: ‘o, dat is gemakkelijk want dat vind ik eigenlijk ook. Niet te theoretisch.’ Maar toen ik de uitspraak meer liet indalen in mijzelf, ontdekte ik, tot mijn eigen verbazing, ook een irritatie. Hoe zo wordt het theoretische denken over God geplaatst tegenover de ontvankelijkheid voor zijn inspiratie? Ik ben toch ook geschapen met een verstand en wordt er van mij niet gevraagd dit ook te gebruiken? Dat geldt toch voor ieder mens? Ik geloof dan ook niet dat Eckhart hier een pleidooi voert om niet je verstand te gebruiken. Maar het is wel belangrijk om bij jezelf na te gaan wanneer het verstand of het in je hoofd zitten, andere processen in jezelf blokkeert of niet door jou worden opgemerkt. Want verstand en gevoel, verstand en ervaring zitten heel vaak niet op dezelfde lijn. Maar daarvan ben ik me lang niet altijd bewust. Wanneer ik terug denk aan belangrijke (geloofs)ervaringen in mijn leven, heb ik soms op het moment dat ze plaatsvonden, niet het belang opgemerkt om de simpele reden dat mijn verstand de boventoon voerde en deze ervaringen niet rijmden met mijn verstand. Eckhart laat mij in deze uitspraak zien dat er een andere, belangrijkere weg is om God te leren kennen en dat is door je open en ontvankelijk voor Hem op te stellen, los van de theoretische gedachten over God. Dat vind ik toch ook een spannende gedachte. Want er is ook een stemmetje in mij dat zegt: ‘alles wat je ervaart of voelt, moet toch ook getoetst worden. Niet alles is toch goed, alleen omdat ik het zo voel of ervaar?’ Dan komt toch mijn verstand weer om de hoek kijken. En pendel ik heen en weer tussen verstand, gevoel en ervaring.
“Waar er Iets is, daar is God. De schepping is het doorgaande geven van Iets afkomstig van God. En dat is waarom God wordt, waar een schepsel God uitdrukt.”
Deze zin van Eckhart heb ik wel een paar keer moeten overlezen en dan nog is het voor mij een vraag of ik het begrijp. Wat ik in ieder geval oppik uit deze zin is dat God niet zonder zijn schepping gedacht kan worden. God is daar, waar er Iets is. God is dus onder ons aanwezig. Dat wisten we natuurlijk al wanneer het gaat om Jezus. Maar in de geschiedenis van de kerk is dit een eenmalig en uniek gebeuren geweest. Eckhart wijst mij er nu op dat God overal en in alles zichtbaar wordt. Dat is een doorgaand proces, waarin God zich schenkt in alles wat geschapen is. Zo lees ik deze uitspraak althans. Zelfs nu op het moment dat ik dit schrijf, is God zichzelf aan het schenken in alles wat geschapen is. Dat is een prachtige gedachte. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat ik hier lang niet altijd bij stil sta. Dat komt aan de ene kant omdat deze gedachten voor mij ook tamelijk nieuw zijn. Dat wil zeggen: jaren geleden las ik deze teksten al en zelfs tijdens mijn studie las ik al een boek waarin deze gedachte naar voren kwam. Ik wist dat hier voor mij iets belangrijks gezegd werd maar vond bij docenten weinig steun voor deze gedachte. En dus bleef het bij een gedachte die verder geen invloed had. Inmiddels beleef ik het anders wanneer ik lees of hoor dat God zich schenkt in alles wat geschapen is. Maar dan nog blijft het voor mij lastig om daarvan de consequenties volledig te leven. Het kijken naar mijn omgeving, de natuur, dieren en mensen, als door God geschapen is mij misschien wel vertrouwd maar het kijken naar mijn omgeving als Iets waarin God zich doorlopend schenkt en daar te zien is, blijft lastig. En toch wil ik het wel blijven proberen. Omdat ik aanvoel dat het belangrijk is.
“Er bestaat alleen het moment van het heden… een nu dat, altijd en zonder einde, nieuw is. Er is geen gisteren, en ook niet een morgen. Maar alleen het nu, zoals het was 1000 jaar geleden en zoals het over 1000 jaar zal zijn.”
Deze uitspraak van Eckhart is verrassend modern en zou heel goed passen in de mindfullness-training waarbij je ook probeert vooral in het nu te leven. Voor mij is dat toch altijd weer een uitdaging om te leven in het moment. En niet al met de gedachten ver vooruit te zijn. Ik doe mijn best maar uitgerekend vanavond werd ik mij weer bewust dat dit mij lang niet altijd lukt. Zo heb ik het hele huis afgezocht naar mijn justitie werktelefoon waarvan ik gelukkig zeker wist dat hij wel thuis moest zijn. Uiteindelijk vond ik hem in een laatje in de bijkeuken, waarvan totaal niet duidelijk is waarom ik hem daar neer gelegd had, laat staan dat ik het me kan herinneren, ook niet achteraf. Een teken dat ik regelmatig niet leef in het nu door de dingen met aandacht doe. Tegelijkertijd voel ik wel aan dat het leven in het nu en elk moment zien als iets nieuws, een heel nieuw perspectief voor je kan open. Leven in het nu betekent voor mij, vrij van het verleden. Natuurlijk kun je het verleden niet vergeten en is het ook goed dat we van het verleden kunnen leren, maar Eckhart houdt me hiervoor om het verleden het nu niet meer te laten beïnvloeden. Om het te laten voor wat het was en nu te leven. Datzelfde geldt als het gaat om de toekomst. Hoeveel van mijn handelen doe ik niet met het oog op de toekomst waardoor ik vergeet in het nu met aandacht te leven. In het geval van mijn telefoon was ik vast met mijn gedachten bij wat ik nog moest doen. Maar heb ik terwijl ik de dingen deed, ook werkelijk ervaren dat ik er bij was?
Terwijl leven in het nu volgens Eckhart zo mooi en troostvol kan zijn. Want 1000 jaar geleden waren er ook al van die bijzondere momenten, een nu… En over 1000 jaar zal er ook nog een nu zijn. En in die tijd mag ik ook een moment in dit nu leven.
“Mensen zouden zich niet zo druk moeten maken over wat ze doen maar eerder over wie ze zijn. Want als ze goed en hun wegen zijn goed, dan straalt dat uit naar hun daden. Als ze rechtvaardig zijn, dan is wat je doet, ook rechtvaardig. Zo moeten we ook niet denken dat heiligheid is gebaseerd op wat we doen, maar eerder op wie we zijn. Want onze werken zullen ons niet heiligen, maar wij heiligen onze werken.”
Al eerder las ik een uitspraak waarin dezelfde strekking voorkomt als in deze uitspraak. Dat is ook niet verwonderlijk. Na 45 dagen is het logisch dat er ook uitspraken naar voren komen, die mij herinneren aan een eerdere uitspraak. De herhaling is ook niet erg. Want zoals bij alle uitspraken, die ik las, werkt het niet dat zo dat een moment van inzicht of meditatie direct leidt tot een permanente verandering. Belangrijk is ook de herhaling. Daarom is het goed om deze uitspraak weer tegen te komen. Want het blijft toch een verleiding om mijzelf te focussen op de dingen die ik doe. Terwijl Eckhart ons er aan herinnert dat het vooral aankomt, op dat vooral belangrijk is, hoe ik wil zijn. Want dat zal uitstralen naar mijn handelen. Natuurlijk het is iets wat ik ergens wel weet en het is ook niet nieuw maar het is toch ook goed om daaraan herinnerd te worden. Het is namelijk gemakkelijker om je te focussen op wat je doet. Want daarin kun je dan veranderingen aanbrengen. Maar als het gaat om een innerlijk zijn, dan is dit een weg van een veel langere adem en een alert blijven. Het is wel een weg die zijn uitstraling zal hebben, daarvan ben ik overtuigd. En dus is het goed om vandaag opnieuw stil te staan bij de vraag of ik me druk maak om wat ik doe of hoe ik wil zijn of ben.
“God is groter dan God”
De uitspraak van Eckhart hoor ik in de lijn van andere uitspraken over God, waarin telkens weer duidelijk wordt dat elk beeld dat we van God hebben, tekort schiet omdat we menselijk zijn. God is groter dan God is een uitspraak die absurd overkomt en eigenlijk niets zegt en tegelijkertijd alles. Want het vergelijken van God met iets, dat Hij groter zou zijn dan ….. is een vergelijking waarmee God per definitie te kort gedaan wordt. Want Hij gaat alle vergelijkingen te boven. Doordat God nu met zichzelf vergeleken wordt, lijkt deze uitspraak absurd en tegelijkertijd is dat het enige wat je over Hem zou kunnen zeggen. Dat Hij altijd groter is dan wat ik denk dat God is. Dat is ook mijn ervaring. Maar vandaag bleven mijn gedachten hierover zich ook richten op het feit dat we ook beelden van God nodig hebben. En dat voor mij, beelden ook belangrijk zijn. Niet voor niets heb ik jarenlang in de gevangenis iconen geschilderd met gedetineerde vrouwen en mannen. En heb ik gezien hoe veel dat met hen deed. Mijn gedachten gaan ook uit naar die hele oude icoon van Jezus, gevonden in de Sinaïwoestijn, die voor mij heel belangrijk is, omdat ik dit beeld in mij draag en op één of andere manier mij het gelaat van Jezus toont en dus ook van God. Iedere keer wanneer ik er naar kijk, word ik geraakt door de ogen: die in hun ongelijkheid, mij aankijken met mededogen en liefde. Ik besef dat het ‘maar’ een beeld is. Maar het is voor mij ook veel meer. In dit gelaat van Jezus, licht ook God op. Misschien omdat het gezicht vanwege de ogen niet helemaal klopt. En je blijft kijken, hoe het nu precies zit, zonder het helemaal te bevatten. En terwijl ik waarneem dat ik blijf kijken en het niet bevat, word ik iedere keer weer geraakt door Zijn liefde.
“Misschien zit ik er naast, maar ik ben geen ketter. Want het eerste heeft te maken met mijn verstand. Het tweede met mijn wil.”
Deze uitspraak van Eckhart had voor hem wel een lading. Want destijds is hij wel veroordeeld vanwege de beschuldiging dat hij ketters zou zijn. Later is dat weer teruggedraaid maar dat heeft hij zelf niet meer meegemaakt. Ketters wil zeggen: dat je bewust tegen God in gaat. In die zin heeft het te maken met je wil. Je wilt tegen God in gaan. Je kunt je overigens wel vergissen, er naast zitten. Dat is dan een kwestie van het niet goed zien, geen overzicht hebben of gewoon een verkeerde keuze maken. Daarmee kun je ook het werk van God dwarsbomen. Maar dan wel met de beste bedoelingen. Dat is dan niet ketters. In deze periode vraag ik me regelmatig af of wij als kerk, ik als voorganger de goede keuze maak. Er zijn allerlei voorschriften vanuit de regering en daarin proberen wij als kerkenraad en ik persoonlijk zo wijs mogelijk te kiezen. Misschien zal later blijken dat we te voorzichtig zijn geweest. Of misschien hadden we nog voorzichtiger moeten zijn. Achteraf weet je vaak het beste wat je had moeten doen. De uitspraak van Eckhart maakt mij in ieder geval duidelijk dat je er misschien wel naast kunt zitten, maar dat het in ieder geval niet een kwestie is van een bewust willen handelen tegen God in. En dat is een groot verschil.
“Het meest krachtige gebed en het meest waardige werk is de uitkomst van een rustige geest. Hoe rustiger het is, des te krachtiger, waardiger, dieper, meer aansprekend en des te meer perfect is het gebed. Voor de rustige geest zijn alle dingen mogelijk. Wat is een rustige geest? Een rustige geest is een geest waar niets op drukt, die zich geen zorgen maakt, vrij is van banden en vrij van alle zoeken gericht op het ik, en die volledig is ondergedompeld in de wil van God en dood is voor die van hemzelf.”
Vandaag belde een vriend die me vertelde dat hij de laatste twee jaar tijd neemt in de ochtend en avond om te mediteren en stil te staan bij God. Dat doet hem goed. Ik zie dat ook. Zelf merk ik ook dat het me goed doet om nu zo aan het einde van de dag even stil te staan bij deze uitspraak, waar ik overigens gedurende de dag ook regelmatig eventjes bij stil sta. Het helpt me om minder gericht te zijn op wat allemaal moet. Het helpt me ook om minder gericht te zijn op mezelf en God. Tegelijkertijd is het ook weer niet zo dat ik deze uitspraak van Eckhart helemaal kan onderschrijven of mee kan beleven. In tegendeel. Het je volledig onderdompelen in de wil van God is iets wat ik niet zomaar kan nazeggen. Het begint er al mee dat ik lang niet altijd weet wat die wil dan zou zijn. Daarnaast zit ik mezelf regelmatig in de weg of vind ik mijn wil belangrijker. En die twee vallen lang niet altijd samen. Toch spreekt deze uitspraak van Eckhart me wel aan omdat ik ook weet dat het klopt. De momenten dat je weet, diep van binnen, dat je op het juiste spoor zit, en dus leeft zoals het bedoeld is door God, geeft dat ook een diepe rust. En tegelijkertijd is het ook een hele weg om te gaan. En misschien bereik je het perfecte gebed pas op het allerlaatste moment van je leven. Waarin ik me dan volledig onder kan dompelen in de wil van God en dood kan zijn voor die van mij. En tot die tijd is het een mooi streven. Of beter gezegd: een oefenen in het ruimte laten voor rust, voor wat God wil met mijn leven.
“Er is iets in de ziel dat zo verwant is aan God, dat het Eén is met Hem. En het heeft niets gemeenschappelijks met al wat geschapen is.”
Vandaag een uitspraak waarbij ik het lastig vind om me er iets bij voor te stellen. In de kerk zijn we gewend om over de ziel te spreken en al vond jongst af aan is mij voorgehouden dat de ziel het gene is dat naar de hemel zal gaan na de dood, al was de kans dat het tegenovergestelde uit zou pakken, volgens mijn oma, groter. Toen ze me een keer op zondag betrapte op het plukken van gras voor mijn konijnen, hield ze me voor dat zij mijn zieltje niet over had voor die lieve konijnen. Ze geloofde en meende wat ze zei. Maar toen al voelde ik dat anders en gleed haar waarschuwing langs mij af. Was dat omdat ik ergens aanvoelde wat Eckhart hier beschrijft? Dat iets in mij op een unieke manier verbonden is met God. Want ook al kan ik me niet veel voorstellen bij deze uitspraak, de gedachte dat er iets in mij, in elk mens is dat zo verwant is met God, dat het één met Hem is, raakt me diep. En dat dit niets gemeenschappelijks heeft met wat geschapen is, is onvoorstelbaar. Dat betekent dat er in mij, in elk mens iets is wat onaantastbaar is, niet aangetast kan worden door wat geschapen is én helemaal verbonden is met God, waar niets tussen kan komen. Dat betekent dus dat dit in elk mens al besloten ligt. Daar hoef je niets voor te doen. Hooguit iemand helpen om dat weer in zichzelf op te delven, wanneer hij of zij dat moeilijk vindt om te geloven.
“In deze doorbraak ontvang ik dat God en ik één zijn. Daarna dat ik ben wat ik was. En dat ik noch zal verdwijnen of toenemen; Ik ben een onbeweeglijke oorzaak dat alle dingen beweegt.”
Eckhart beschrijft hier een mystieke ervaring waarin hij ervaart dat God en hij één zijn. Met het verstand of het gevoel is het niet te bevatten. Maar voor mij in bepaald opzicht wel herkenbaar. Jaren geleden keek ik uit over de Grand Canyon. Op dat moment was ik alleen. Toen, zonder dat ik er invloed op had, viel alles stil in mij. Ik kan het niet anders benoemen. Tegelijkertijd registreerde ik haarscherp hoe in de verte een arend roerloos in de lucht hing. Verder niets dan stilte. Beneden mij vermoedde ik een rivier. Die had daar al duizenden, miljoenen jaren gestroomd. En was ook de oorzaak van dit landschap. De gedachte hieraan overweldigde me. Vele jaren voor mij en vele jaren na mij zou deze rivier nog stromen. “Nu ben ik er en straks niet meer maar de rivier zal onverstoorbaar haar weg zoeken” viel me in. Deze gedachte was zo troostrijk omdat ik opgenomen werd in een Eeuwig stilzijn waar ik nooit uit kan vallen, zo ervoer ik op dat moment tot op het diepst van mijn wezen. En in mij was een intuïtief weten geboren, dat wat er ook zou gebeuren, niemand en dus ook ik niet, uit die Bron van leven zou kunnen vallen. Op dat moment begreep ik niet wat mij gebeurde. Ik had er ook geen woorden voor. Pas jaren later leerde ik begrijpen wat er toen aan mij gebeurd was. Maar het helemaal onder woorden brengen lukt me nog niet. Zo lees ik deze uitspraak van Eckhart nu ook. Vooral het laatste deel over de onbeweeglijke oorzaak dat alle dingen beweegt, klinkt voor mij als hogere wiskunde. Tegelijkertijd begrijp ik dat dergelijke ervaringen waarin alles stilvalt en alles samenvalt, nooit helemaal in taal te vatten zijn en zich misschien alleen laten uitdrukken in de taal van tegenstellingen, die op het zelfde moment ook weer de tegenstelling opheft. Zo lees ik de onbeweeglijke oorzaak dat alle dingen beweegt…
“Zelfs nu horen we zelden van mensen die grote dingen hebben bereikt, tenzij zij eerst in bepaald opzicht zijn gestruikeld.”
Om iets te bereiken in het leven, is het kennelijk nodig om ook fouten te maken, mislukkingen door te maken of te struikelen over iets. Eigenlijk weten we dit allemaal want geen enkel kind heeft leren lopen zonder te vallen. Nu herinner ik me dat niet meer maar wel herinner ik me dat ik ook het schaatsen niet leerde zonder eerst veel en regelmatig te vallen. Ik zou dus beter moeten weten. Maar gek genoeg vind ik het lastig om mezelf nu toe te staan om fouten te maken en vind ik dat ik, wanneer ik voor een nieuwe taak gesteld word of geconfronteerd met een nieuwe situatie, dat ik het eigenlijk direct goed moet kunnen doen. Verstandelijk weet ik het wel dat het onzin is om zo te denken. Maar van binnen is dit anders. Ik heb ook ontdekt dat ik daar niet de enige in ben. Wat is dat dan toch in mij, in ons, die drang om geen fouten te willen maken of niet ergens over te willen struikelen. De uitspraak van Eckhart vormt daarin een welkom tegenwicht. Want mensen die grote dingen hebben, bereikt, zijn mensen die ook gestruikeld zijn. Ik weet ook dat je dat nodig hebt. Van fouten kun je leren. Die ervaring heb ik. Ik leer ook van tegenslag of als ik ergens over struikel. Dat is het punt niet. En toch: er is altijd weer die neiging om mijn eigen tekortkomingen of fouten zwaarder aan te rekenen dan aan anderen. Deze uitspraak van Eckhart leert me vandaag dat ik nog veel kan en mag groeien.
“Zolang ik dit ben of dat, ben ik niet alle dingen.”
Wanneer een kind opgroeit, vormt het zich beelden van zichzelf. Die beelden worden dikwijls bepaald door de omgeving en door de ervaringen die hij of zij heeft opgedaan. Deze beelden kunnen behoorlijk dominant zijn in het leven. Een vastomlijnd beeld van jezelf, positief of negatief, beperkt je in je handelen en je mogelijkheden. Het kan ook je leven ook behoorlijk bepalen. Deze uitspraak van Eckhart herinnert me er aan hoe deze beelden je vast kunnen zetten. En hoe ik mezelf afgesloten heb van mogelijkheden omdat ik een beeld had van mezelf: het kind dat niet goed zou zijn. Dat beeld draag ik nu op de achtergrond mee. En toch geven deze woorden van Eckhart mij ruimte: zolang ik dit ben of dat, ben ik niet alle dingen. Zolang ik mijzelf klem zet in een bepaald beeld, kan ik niet anders zijn, kan ik niet alle dingen zijn. Zolang ik mijzelf dat kind vind dat niet goed is, kan ik niet openstaan voor andere dingen. Zolang ik vind dat ik dit ben, kan ik niet dat zijn. Laat staan alle dingen. Nu wil Eckhart natuurlijk niet zeggen dat ik in een soort grootheidswaan over mezelf moet leren mijzelf álles te vinden, die alles zou kunnen. Want daar gaat het niet om. Juist niet. Maar ik hoor dit allereerst vanuit de verbinding of fundamentele eenheid tussen God en mens. En net zo goed wanneer ik een bepaald beeld van God heb, kan Hij niet alles zijn en beperk ik mezelf in de beelden van Hem waardoor ik Hem niet overal en in alles waarneem. Zo is dat ook voor mezelf. Wanneer ik mij beperk in hoe ik me zelf zie, kan ik niet vrijelijk stromen. En kan ik God niet álles in mij laten zijn. Want dat is de keerzijde van deze uitspraak. Zolang ik dit ben of dat, ben ik niet alle dingen. En dus kan God niet vrijelijk in mij zijn.
“We moeten aankomen in een getransformeerd weten. Een niet kennen dat niet voort komt uit onwetendheid maar uit wijsheid.”
Vandaag opnieuw een pittige uitspraak waarbij het er op aan komt om op een andere, veranderde manier te weten, die dan een niet-kennen inhoudt. Eckhart doelt hiermee allereerst op de kennis van God, van wie we uiteindelijk niets kunnen weten. Vreemd genoeg is dit steeds meer mijn ervaring dat ik minder van Hem ken naarmate ik meer tijd heb gehad om over God na te denken en mijn levenservaringen toenemen. In de loop der jaren zijn heel wat godsbeelden gesneuveld, kan ik bepaalde dingen niet rijmen, vraag me regelmatig af waarom en hoe dan? En tegelijkertijd blijf ik me wel verbonden voelen met God, of de Bron van mijn leven. Sterker: de overtuiging of het geloof dat ik daaruit voortkom, dat mijn leven zijn oorsprong en doel in God vindt, dat geloof groeit. Maar hoe en wat, dat weet ik steeds minder. Er zijn wel verhalen van mensen die dezelfde ervaringen hadden en die we nog dagelijks of wekelijks lezen in de kerk. Verhalen die boordevol tegenstrijdigheden staan, vragen oproepen of die we niet begrijpen. En toch: we lezen ze omdat we weten dat ze betekenis hebben en ons de waarheid tonen, waarvan we dan weer niet weten wat dit precies is. Zo leef ik mijn leven omdat ik weet dat mijn leven betekenis heeft in en door God. Maar vraag me daarbij steeds minder naar het hoe, waarom en wat. Want ik denk dat ik ontdekt heb dat het vooral een kwestie is van de weg gaan. Een weg die voor mij steeds mistiger wordt. Je ziet steeds minder naarmate de mist dikker wordt maar je weet wel in toenemende mate dat je omringt bent door mist, door God.
“Wie ook God bezitten in zijn wezen, hebben Hem op een goddelijke manier. En Hij straalt naar hen uit door alle dingen heen. Want voor hen smaken alle dingen naar God en in alles is het Gods beeld dat ze zien.”
Hier weer een uitspraak van Eckhart die ik eerst met mijn verstand probeerde te benaderen. Maar ik bleef al haken bij het eerste deel. “Wie ook God bezitten in zijn wezen..” Hoe kun je God nu bezitten? Is het niet eerder andersom? God is degene die jou bezit. Maar zoals iedere keer, laten de teksten van Eckhart zich niet uitsluitend lezen met het verstand. Want pas als het hart betrokken raakt, komt er een ander inzicht. Dan is er in wezen niet een verschil wie nu wie bezit. Want soms is daar de ervaring dat je verzinkt in het grote geheel, in God. Dat kan dan voelen alsof je God volledig in bezit neemt en tegelijkertijd ook in bezit genomen worden. Op dat moment straalt God door alle dingen heen. Alles licht dan op. Alles. Dat is nogal wat want dat betekent dat God ook door de dingen heen straalt, die wij moeilijk vinden, verdrietig of zelfs afschuwelijk. Maar het is in alles dat Gods beeld gezien en herkend wordt. Ik moet bekennen dat ik zo ver niet ben. Natuurlijk wil deze uitspraak niet het onrecht en het kwaad in de wereld goed praten. Maar het wil er wel op wijzen dat zelfs in situaties van onrecht, kwaad, dood en verdriet, het licht en het Gezicht van God wel te herkennen zijn. En te smaken. Want al onze zintuigen mogen hierin betrokken zijn. Als het met het hoofd niet te bevatten is, dan misschien wel met je hart. En als dat niet lukt, dan misschien wel met je tastzin of je smaak. Zo is deze uitspraak van Eckhart voor mij een stip op de horizon, naar waar ik op weg ben maar voorlopig nog niet aangekomen ben. Ik verwacht dat ook niet in de nabije toekomst. Maar soms is daar wel een moment van oplichten, zien en voelen. Maar dan word ik weer teruggeworpen in mij zelf. En wordt het lastig om in alles Gods beeld te zien. Terwijl ik weet dat het heilzaam zou zijn voor mij en voor een ieder om dat wel te kunnen zien. Vandaar toch die stip op de horizon. En een zoeken om in alles Gods beeld te zien.
“Elk schepsel is een woord van God!”
Vandaag een verrassende uitspraak van Eckhart: elk schepsel is een woord van God. Want daarmee zegt Eckhart dat God in heel schepsel tot ons spreekt. Ik ben opgevoed met de gedachte dat God tot ons spreekt in Zijn Woord, de bijbel. Maar minder gebruikelijk is het om te bedenken dat ook elk schepsel een woord van God is. Als dat zo is, wat heeft God ons dan te zeggen? Wat zegt hij bijvoorbeeld wanneer we een boom zien? Een dier? Een insect? Ik geloof niet dat we deze uitspraak heel letterlijk hoeven te nemen maar tegelijkertijd vraag ik me wel af wat er zou veranderen in mijn benadering van de schepping met alles wat daarin leeft, wanneer ik elk schepsel daarin bezie als een woord van God is. Het is voor mij wel een uitdagende gedachte. In ieder geval zal dit voor mij meer vragen om aandachtig te kijken. En zorgvuldig omgaan met zijn schepselen, zijn woorden.
“Hoe meer we hebben, hoe minder we bezitten.”
In het nadenken over deze uitspraak ligt het eerst voor de hand om bij het eerste deel te denken aan de materiële bezittingen die je kunt hebben: geld en goederen. Hoe meer je daarvan dan hebt, hoe minder je bezit. Wat je dan minder bezit, zouden dan liefde, geloof en geluk zijn. Deze uitleg heeft ook goede papieren want werd de rijke jongeling al niet voorgehouden dat hij het Koninkrijk niet zou bezitten als hij niet alles zou verkopen wat hij had? Ik blijf moeite houden met deze uitleg want ik hij wordt maar al te vaak gebruikt om armoede te verzachten. “Zij weten immers nog wat geluk en liefde is.” Daarom ben ik eens aan de andere kant, de niet-materiële kant begonnen. En heb me afgevraagd: ‘wat is het dan dat als ik daar meer van heb, ik minder ga bezitten?’ In de lijn van Eckhart en de geloofsontwikkeling gaat het m.i. dan op de werking van God in mij. Vroom gezegd: “Dat God groter wordt in mij en ik kleiner.” Het gaat er om dat ik in mijn doen en laten mij steeds meer laat bepalen door mijn verbondenheid met God. Hoe meer ik daar van heb, hoe minder ik bezit. M.i. wordt daarmee bedoeld dat ik de relatieve waarde ga inzien van wat ik zou hebben. Ik mag mezelf gelukkig prijzen want ik woon prachtig, ben gelukkig in mijn relatie en met mijn kinderen en daarnaast heb ik het in materieel opzicht ook goed. Tegelijkertijd weet ik dat dit zo voorbij kan zijn, zonder dat dit mij overigens wanhopig maakt. Ik weet ook dat dit alles uiteindelijk niet mijn verdienste is. In het toegroeien naar God, ga ik steeds meer ervaren dat wij alles uit Zijn hand ontvangen en dus in die zin helemaal niets bezitten. Hoe meer we hebben van het overgeven van ons leven in God, hoe minder we gaan bezitten van wat wij denken in handen te hebben. Dat maakt ook het loslaten van wat we hebben aan materieel bezit hopelijk ook gemakkelijker, als dat nodig zou zijn. Maar ik besef ook dat ik hierin nog een hele weg te gaan heb.
“Het uiterlijk werk zal nooit nietig zijn, als het innerlijke werk groots is”.
Het is mijn gewoonte om kritisch te kijken naar wat ik doe. Daarbij kan ik voor mezelf de lat hoog leggen. Hetgeen me ook wel eens dwars zit. Toevallig kwam dat vandaag om verschillende redenen weer naar voren. Ik voelde hoe dit in contrast stond met deze uitspraak. Want in plaats van me druk te maken om de uiterlijke werken, of ik het allemaal wel goed doe, wijst Eckhart mij op mijn innerlijk. Hij laat me zien dat het daar om gaat. Wanneer het werk van binnen groots is, dan zal dat zijn uitstraling hebben. Dan zal het uiterlijke werk nooit nietig zijn. Het wordt hier in alle eenvoud neergezet. Maar vaak is het toch verleidelijker (of gemakkelijker) om me bezig te houden of ik het wel goed doe, of ik wel genoeg doe, enz. Maar zinvoller is het me af te vragen waarom ik de dingen doe, die ik doe? En vooral: uit welke bron ontspringen mijn acties? Zijn het altijd wel zulke nobele motieven van waaruit ik de dingen doen? Of gaat het daarin meer om mijzelf. Heb ik het nodig om aardig gevonden te worden of wat dan ook? Het is goed deze vragen (weer) opnieuw te overdenken. Want in de verwijzing naar het innerlijk, klinkt ook iets van bevrijding. Je hoeft je niet druk te maken of je het wel goed doet. Maak je eerder druk om een goed hart. Zo’n hart ligt in ieder mens besloten en hoeft alleen nog ‘maar’ opengelegd te worden. Hoe bevrijdend zijn deze woorden.
“Ik vertel je de waarheid: elk object dat je in je gedachten hebt, ook al is het goed, zal een barrière zijn tussen jezelf en je meest innerlijke waarheid.”
Vandaag deed zich de gelegenheid voor dat ik aan een groepje een geleide meditatie kon geven. Tijdens die meditatie heb ik deze uitspraak overwogen. Wanneer je mediteert en dus de tijd neemt om stil te zijn, dan is het haast onvermijdelijk dat er zich allerlei gedachten aan je opdringen. Gedachten die je vaak niet kunt stoppen en er voor zorgen dat je de innerlijke rust niet kunt vinden. Hetzelfde kan gebeuren wanneer je de slaap niet kunt vatten. Gedachten en beelden die je weerhouden om de rust te vinden. Je probeert je hoofd leeg te maken om aan te komen bij een innerlijke rust, je innerlijke zelf. In die zin kan elke gedachte, ook de goede gedachten er toch voor zorgen dat je niet aankomt bij wat werkelijk wezenlijk is: je meest innerlijke waarheid. Ik ben me ervan bewust dat dit heel vaag klinkt. Want wat is je meest innerlijke waarheid? In de lijn van Eckhart zou ik willen zeggen: die plaats diep van binnen waarmee jij je verbonden voelt met God, jezelf en anderen. Vreemd genoeg zijn dit momenten in het leven, die zich niet laten sturen. Waarvoor ook geen techniek te leren is. Hoe zou ik iemand kunnen leren om zich verbonden te voelen met God? Tegelijkertijd is meditatie en bezinning op wat er allemaal in de weg staat, wel een helpende weg. Ineens begrijp ik de woorden van mijn oma meer wanneer ze ons voorhield dat wij God wel moeten zoeken maar of wij Hem vinden, daarvoor neemt Hij het initiatief.
“Voor degene die geleerd heeft los te laten en te laten zijn, kan niets meer in de weg komen te staan.”
Juist op een dag als vandaag, denk ik na over deze spreuk. Het kunnen loslaten is voor mij een fundamentele stap om mezelf niet te kwellen met wat mij ooit is aangedaan en waarvoor nooit de erkenning of een schuld belijden kwam. Ongetwijfeld ben ik hierin niet de enige. Dat botst met mijn rechtvaardigheidsgevoel, zeker wanneer ik zie dat anderen onterecht behandeld worden zonder dat daarvoor de erkenning komt. Wanneer er niets meer aan te doen is, is loslaten de enige optie die je hebt. Én het er laten zijn. Ik hoor dat zo dat je in ieder geval voor jezelf erkent dat de situatie is zoals hij is. Dat er geen erkenning komt voor wat jou is aangedaan. Of anderen. Dat het oneerlijk is en dat dit werkelijk zo is. Maar ook dat er niets aan te veranderen valt. Dat je misschien alle recht had om boos te zijn of verdrietig, maar dat het ook is zoals het is. Want dan kun je een stap voorwaarts doen, een stap naar toekomst. In woorden van Eckhardt: dan staat niets meer in de weg.
Tegelijkertijd kan het loslaten naar mijn gevoel ook te vroeg komen. Het advies tot loslaten wordt dan gegeven om lastige situaties uit de weg te gaan of conflicten te vermijden. Om die reden wordt het vaak gezegd tegen slachtoffers van zedenmisdrijven. Maar dan worden dingen toegedekt hetgeen het tegenovergestelde is van: het laten zijn. Want het laten zijn betekent dat ook al is het nog zo afschuwelijk, het hoeft niet toegedekt. Jouw verdriet, boosheid, onrecht: het mag aan het licht komen. Dat geldt ook voor andere situaties. Wanneer er onrecht gebeurt of wij ons zorgen maken, dan is niet de eerste stap: loslaten. Want dan zou het best kunnen dat we het gaan toedekken. Maar het mag er eerst zijn. En als de situatie is, zoals hij is en niet veranderd kan worden, dan komt het loslaten opdat niets meer in de weg staat om te bouwen aan een wereld in liefde. Zo ervaar ik dat tenminste.
“Wat God ook doet, zijn eerste uitbarsting is compassie”
Wanneer hier het woord uitbarsting genoemd wordt, dan krijg ik het beeld van een God die overloopt. Overloopt van compassie, een mee-lijden met de mens. Dat is natuurlijk helemaal duidelijk geworden in hoe Hij aanwezig wilde zijn in Jezus. In de persoon van Jezus was God onder ons, in ons en Hij leed met ons mee. Maar als navolgers van Jezus mogen wij nu weten dat God ook de intentie heeft om zo in ons te zijn en zo met ons mee te lijden. Dat betekent dat we er uiteindelijk nooit alleen voor staan. Ook als dat niet zo gevoeld wordt. Want dat is ook een werkelijkheid. Misschien duidt daar het eerste deel van de zin ook wel op. “Wat God ook doet”. Het klinkt haast als: het maakt niet uit wat Hij doet of hoe Hij het ook doet, zijn eerste uitbarsting is compassie. Het is goed om ons dat voor ogen te houden. Want hoe vaak snap ik niets van God. Hoe vaak begrijp ik niet waarom sommige dingen wel en andere niet gebeuren. Ik begrijp zijn soms ogenschijnlijke afwezigheid niet maar soms ook niet wanneer anderen God heel duidelijk aanwezig weten. Temidden van al die vragen, en van wat Hij ook doet, staat daar dan toch dat zijn eerste uitbarsting is: compassie. Het is als een vulkaan die overstroomt, niet met allesverzengende lava maar een allesdoordringende liefde en bewogenheid.
“God is thuis. Wij zijn in het land ver weg.”
Wanneer uitgegaan, wordt van het beeld dat God in de hemel verblijft, of in ieder geval op een plaats waar wij nog niet zijn, dan lijkt deze uitspraak aan te sluiten bij de beleving dat God ons thuis haalt wanneer wij overlijden. Natuurlijk is dit waar maar als deze uitspraak alleen op deze manier wordt opgevat, nodigt het mij niet uit om daarover verder na te denken. Want om eerlijk te zijn, zou ik nu nog niet op die manier thuis gehaald willen worden. Maar voor Eckhart is de mens ook vindplaats van God. Ten diepste zijn God en de mens niet gescheiden. In de ziel wil God opnieuw geboren worden. Wanneer God nu thuis is, zou je kunnen zeggen: ‘hij is thuis in de mens.’ Alleen al door dit zo op te schrijven, ben ik onder de indruk. Want het betekent nogal wat dat Hij thuis is in de mens. Dat zegt heel veel over de onschatbare waarde van elke individuele mens. En als daaraan toegevoegd wordt dat wij in het land ver weg zijn, dan betekent dat dat we ver van onszelf verwijderd zijn. Dat wij ver verwijderd zijn in het zien wie de mens in wezen is; wie we werkelijk zijn. Hoe mooi zou het zijn wanneer we in elk mens zouden kunnen erkennen dat God in hem of haar thuis is. In het licht van de nieuwberichten van de laatste dagen zijn we dan inderdaad nog in een land ver weg. En roept deze uitspraak bij mij de vraag op, bij wie ik het lastig vind om te erkennen dat God daar thuis is.
“Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? Die zou, als het kon antwoorden, niets ander te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt omdat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf; daarom leeft het zonder waarom in het zichzelf levende leven. Wanneer een oprecht mens, die handelt vanuit zijn eigen bestaansgrond, de vraag kreeg: waarom doe je de dingen die je doet? zou hij, als hij het juiste antwoord gaf, enkel zeggen: ik doe die dingen om ze te doen.”
Wanneer je helemaal vanuit je bestaansgrond leeft en doet, dan is er geen waarom-vraag meer. Je doet de dingen omdat je ze doet. Een verklaring is niet nodig omdat het doen helemaal samenvalt met wie je bent en van waaruit je bestaat. Zo lees en hoor ik deze uitspraak. Zo vraag je nooit aan een vader of moeder waarom hij of zij voor hun kind zorgt. Waarschijnlijk krijg je als antwoord: ‘je doet dat gewoon. Daar hoef je niet over na te denken.’ En zo zijn er dingen die ik doe, waar ik niet over na hoef te denken. En waarvan ik kan zeggen: ‘ik doe ze om ze te doen.’ Omdat ze samenvallen met wie ik ben en samenvallen met de Bron van waaruit ik leef. Als het gaat om die dingen, kosten ze geen energie. Ze lijken eerder energie te geven. Dat geldt natuurlijk niet voor alles wat ik doe. Dat brengt dan voor mij de vraag naar voren, in hoeverre ze passen bij mijn bestaansgrond. En wat is die bestaansgrond dan? Voor mij is dat toch het leven in verbinding met mijzelf, God en anderen. Voor Eckhart is daar uiteindelijk geen verschil in. Zo ervaar ik dat ook wanneer ik iets doe zonder dat ik me af vraag, waarom, of dat het nut heeft of wat ook. Maar vaak genoeg denk ik daar wel over na. Dat zijn de momenten waarop ik de bestaansgrond in mezelf los laat en niet meer vanuit het verbonden zijn denk. Wanneer je als ouder zou beginnen na te denken, waarom je eigenlijk voor je kind zorgt en of dat eigenlijk nut heeft, dan laat je de verbinding met je kind los. Want vanuit de verbondenheid, de liefde, is dit een absurde vraag. Misschien is de vraag naar het nut of het waarom bij de dingen di ik doe, wel veel vaker een absurde vraag. En zou ik veel meer de dingen gewoon moeten doen, om ze te doen.
“Ik moet een tijdje stil zijn, er vormen zich werelden in mijn hart”
Een uitspraak om inderdaad even bij stil te staan en stil te zijn. Ik lees deze uitspraak alsof de werelden zich eerst vormen en dat het daarom belangrijk is om stil te zijn om naar die werelden te kunnen kijken. De vraag is om welke werelden het gaat? Gaat het om de beelden en ideeën die er constant in mijn hoofd zijn? Voor mij is het belangrijk om daar wel regelmatig bij stil te staan omdat anders mijn hoofd te vol wordt. Toch denk ik niet dat het hier om gaat. Wanneer ik langer stil sta bij deze woorden, ontvouwt zich bij die werelden een vergezicht waarvan ik het einde niet ken. Een zee met rollende goven, een uitzicht vanaf de top van een berg, het zijn beelden die het niet helemaal benaderen, maar die wel een richting geven. Het gevoel dat in jouw hart zich een wereld vormt die in je is, maar tegelijkertijd ook daarbuiten. Het is denk ik, het fundament in je hart dat de verbinding vormt met de Eeuwige, de Eeuwigheid. Want die ligt in ons hart besloten en worden constant in ons hart gevormd. Om die reden is het dat we stil moeten zijn om ons daarvan bewust te zijn. Bewust dat heel diep mijn leven zich ontvouwt in een stroom van Leven, die geen begin noch einde kent.
“Niemand is op welk moment ooit, van God losgesneden”
Deze uitspraak van Eckhart is mijn fundamentele overtuiging. Zelf gebruik ik in dit verband vaak het beeld van de hand van God, waar je nooit uit kunt vallen, zelfs niet als het einde van je leven daar is en jij het leven moet loslaten. Het is mijn diepste geloof. Tegelijkertijd besef ik ook dat er momenten of perioden in het leven kunnen zijn, dat je dit zelf niet ervaart. Dat behoort, helaas ook tot de fundamentele ervaringen van de mens. Dat is ook een heel wezenlijk aspect van Goede Vrijdag. Jezus die zelf ook de ervaring had zelfs door God verlaten te zijn. Terwijl Pasen laat zien dat God Jezus heeft vastgehouden, dwars door de dood heen. Als je midden in zo’n dal zit, kun je dat niet zien. Dat maakt deze uitspraak ook zo tegenstrijdig. Want je bent inderdaad nooit los van God maar de beleving kan zo anders zijn. Of het dan helpt, wanneer iemand je zegt dat je nooit losgesneden bent van God, weet ik niet. Het helpt alleen als je ook in staat bent om tegelijkertijd de gevoelde God verlatenheid van de ander te begrijpen en niet te willen ontkennen. Althans dat is mijn ervaring. En zo blijft het leven telkens weer leven met die tegenstrijdigheid. En ondertussen zijn wij in de palm van Gods hand, altijd.
“Alles dat God wil van een mens is een hart vol van vrede.”
Soms lijkt geloven ingewikkeld en kan het veel vragen oproepen. Maar uiteindelijk komt het neer op één ding: een hart vol van vrede. Daarmee wordt ook een richting aangegeven: hoe je ook over God mag denken, hoe vroom je ook denkt te zijn, het komt neer op een hart vol van vrede. Dit spreekt me erg aan. We horen in het nieuws zeer regelmatig over gelovigen die anderen naar het leven staan, veroordelen vanwege hun opvattingen, hun seksuele voorkeur of huidskleur. Maar het is de vraag in hoeverre hun hart vol van vrede is. En natuurlijk geldt dat ook voor mijzelf. Hoeveel vrede is er in mijn hart? Vrede in het hart hoor ik als een niet eindeloos terugkomen op wat ooit gebeurd is. Ik hoor het als een loslaten, wat lang niet altijd eenvoudig is. Of als een keuze om dat wat ooit gebeurde, nu je leven niet meer op een negatieve manier te laten beïnvloeden. Vrede in het hart betekent ook dat ik mezelf verzoen met het leven dat niet perfect is, ook niet in mezelf. Dat ik me verzoen met wat was en niet meer is. Vrede in het hart hoor ik ook als een staat van rust, die voor iedereen heilzaam is. Ik hoor het ook als een weg, die nooit ophoudt en je leidt in het land van de toekomst.
“God is niet goed. Want anders zou Hij het beter kunnen doen.”
Een paar dagen geleden werd een paar keer op mijn post gereageerd dat het een moeilijk stukje was. Ik weet niet of mijn schrijven te moeilijk was of dat het moeilijk was om iets met de inhoud te doen. De uitspraak van vandaag zou ook weleens in deze categorie kunnen vallen. “God is niet goed, want anders zou Hij het beter kunnen doen.” Het lijkt haast op een raadsel dat opgelost moet worden. Eckhart benadrukt regelmatig dat we weinig van God kunnen weten en dat elk beeld dat we van Hem beperkt is omdat God namelijk onze tijdige beperktheid per definitie altijd overstijgt. Hoe zouden we ons bijvoorbeeld een voorstelling kunnen maken van Zijn (of Haar) oneindigheid, als wij alleen maar kunnen ervaren dat onze ruimte en tijd hier op aarde beperkt is. Tegen die achtergrond heb ik nagedacht over deze uitspraak. “God is goed” is een uitspraak die gedaan wordt vanuit mijn menselijke waarneming waarbij ik me voorstel wat goed is en waarschijnlijk vinden anderen dat ook. Maar als God altijd meer is dan wat ik me voor kan stellen, dan zou hij per definitie dus beter zijn dan wat ik me voorstel bij zijn goedheid. Dat zou ik op kunnen lossen door te zeggen dat God de beste is. Maar dat veronderstelt dan weer een vergelijking. De beste maar in vergelijking met wie dan? Er is toch maar 1 God? We komen er dus niet uit met de beelden die we van God hebben. Daarom zijn ze altijd beperkt en zegt Eckhart, het is beter er van af te zien. het liefst spreekt hij ook niet over ‘God’ want ook dat is weer een beeld. Dat alles komt wel overeen met mijn ervaringen. Naarmate mijn geloofsweg langer is geworden, heb ik het idee dat ik steeds minder begin te weten. En is God voor mij steeds meer een raadsel. Dat betekent overigens niet dat ik minder zou zijn gaan geloven, integendeel. Mijn geloof is anders geworden. Om die reden is het ook dat ik in toenemende mate niet begrijp wanneer andere gelovigen zeer stellig zijn in hoe zij God zien of hoe God wil dat wij zullen handelen. En soms willen ze dan ook nog die stellige geloofsovertuigingen al dan niet met geweld opleggen aan anderen. In contrast daarmee begrijp of bevat ik deze uitspraak van Eckhart veel beter: “God is niet goed, anders zou Hij het beter kunnen doen”. Het behoedt ons voor een ‘gesneden’ beeld maken van God. En het leert me bescheidenheid als het om geloofsuitspraken gaat.
“Wanneer ik een vriend had en ik hield van hem vanwege de voordelen die hij me bracht en omdat ik zo mijn eigen gang kon gaan, dan was het niet de vriend van wie ik hield maar ik hield van mezelf. Ik zou mijn vriend moeten liefhebben vanwege zijn goedheid en deugden en vanwege alles dat hij in hemzelf is. Alleen wanneer ik zo van mijn vriend hou, hou ik van hem op de juiste manier.”
De uitspraak van vandaag nodigt me uit om na te denken over vriendschappen en hoe ik daar in sta. Er zullen weinig mensen zijn die toe zullen geven dat ze vrienden hebben omdat ze er persoonlijk veel voordeel bij hebben. En ik denk van mezelf te weten dat ik geen vrienden heb voor wat ik daar als voordeel uit kan halen. Toch, zijn alle vriendschappen wel zo belangeloos? Soms heb je bepaalde verwachtingen van iemand, waar je toch teleurgesteld ik kan worden. Als je het moeilijk hebt, verwacht je toch dat je vrienden je bijstaan. En als dat tot je schrik niet gebeurt, betekent dat niet zelden het einde van de vriendschap. “In nood leert men zijn vrienden kennen” luidt het spreekwoord. Dus zo belangeloos is die vriendschap lang niet altijd. En ik moet toegeven dat in de loop der jaren een paar vriendschappen gesneuveld zijn, of omdat ik teleurgesteld was in mijn verwachtingen naar hen toe of omdat de ander teleurgesteld was in mij. Maar als je kunt genieten van vrienden, om wie ze zijn, om hun goedheid, hun karakter, zonder daar al te veel van te verwachten, dan maakt dat de vriendschap wel vrijer. Dan kan die vriend ook veel meer een tegenover voor je worden. Het valt me namelijk op dat Eckhart naast het eigen gewin ook noemt als kritische noot dat een mens vrienden kan hebben om zelf zijn eigen gang te kunnen gaan. In dat geval laat je niet toe dat een vriend je een spiegel voor kan houden. Of je corrigeert. M.i. zijn dat ook heel belangrijke aspecten. Je hebt ook nodig dat je vrienden je niet naar de mond praten en dus niet altijd jouw je gang laten gaan. Dat is alleen mogelijk als ik die vrienden kan zien vanuit hoe zij zijn, hun goedheid, hun deugden, zonder iets van hen te verwachten. Alleen zo kunnen ze een tegenover zijn en alleen zo kan er ruimte zijn om werkelijk van hen te houden. Het is goed dat Eckhart mij daar weer aan herinnert.
“Mijn Heer vertelde me een grap. En de aanblik van Hem te zien lachen, heeft me meer gedaan dan elke tekst die ik ooit zal lezen”
Omdat ik besloten heb, om de citaten in volgorde te overwegen, vandaag een citaat waar ik zo op het eerste gezicht niet veel mee kan. Om eerlijk te zijn, kan ik me niet veel voorstellen bij de Heer die een grap maakt of Hem te zien lachen. Tegelijkertijd besef ik dat humor en lachen heel erg belangrijk zijn in het leven van een mens. In die zin is het niet vreemd dat God ook kan lachen en dat dit misschien ook wel heel belangrijk is. Dat brengt me bij de vraag wat het over mij zegt wanneer ik me er desondanks weinig bij voor kan stellen wanneer humor en lachen in verband worden gebracht met God. Ik ben opgevoed met het idee dat geloven een serieuze en ernstige zaak was. Niet zwaarmoedig maar wel serieus. Een lachende God past niet bij dit beeld. En toch het kan zo heilzaam zijn. Lachen, juist op heel verdrietige momenten. Ik heb het zelf op zulke momenten als heel bevrijdend en relativerend ervaren. Je wordt in het lachen even uitgetild boven de situatie in een alles bevrijdende ontspanning. Niet om de ernst te ontkennen of het verdriet te bedekken, juist niet, maar het lachen zorgt ervoor dat je er niet helemaal in op gaat. Je krijgt in het lachen een ander perspectief aangereikt. Zo gezien is het idee van een lachende God toch zo gek niet. De God die lacht, niet om ons bestaan belachelijk te maken of te ontkennen, maar juist om ons in Zijn lach op te tillen en ons in een ander perspectief te zetten.
“Er is een plek in de ziel waar je nog nooit gewond bent.”
De tekst van vandaag raakt mij tot op het diepst van mijn wezen. Het zijn woorden van Eckhart waar ik lang geleden al kennis mee maakte. Er werd me toen uitgelegd dat een mens soms wel heel diep beschadigd kon worden, maar dat de ziel onaangetast blijft, omdat die zuiver is en de vindplaats van God. Zo verwoordt psalm 121 het ook: “uw ziel zal Hij bewaren.” De uitleg raakte me. Destijds had ik nog slechts een vaag vermoeden van de diepe wond, die in mij was geslagen. Er waren weliswaar dromen en beelden maar die bleven zorgvuldig opgeborgen. het zou nog een hele tijd duren voordat de herinneringen in me doorbraken en ik schoksgewijs de omvang ontdekte van mijn verwonding. Tegelijkertijd was er, dwars door deze pijnlijke ervaringen en moeizame herinneringen uit een ver verleden heen, ook het diepe, dankbare besef dat de Heer letterlijk mijn leven en ziel gespaard had. Ergens is er een plekje in mijzelf waar geen mens bij kan komen, geen mens bij kon komen. Ondanks alles wist ik dat er iets ‘onaangetast’ was in mij. Iets wat niet bezoedeld kan worden of beschadigd. Ik vind die zekerheid nog steeds de bron van waaruit ik kan putten. Het geloof dat weet dat mijn leven en ziel in Gods hand zijn en dat niemand daar bij kan of tussen kan gaan staan, is voor mij nog steeds de motivatie om mensen bij te staan. Het geeft mij tot op vandaag kracht! Én het geloof voor anderen om hen zo bij te staan dat ook zij dat zelfde onaangetaste stuk in henzelf zullen vinden hun ziel, hun kern.
“Een mens moet niet altijd nadenken over wat hij zou moeten doen maar beter is het na te denken over wat hij zou moeten zijn. Onze werken maken ons niet nobel. Maar we moeten onze werken nobel maken.”
Deze uitspraak van Eckhart maakt me duidelijk dat ik regelmatig aan de verkeerde kant begin door na te denken over wat ik zou moeten doen. Tegelijkertijd klinkt de uitspraak van Eckhart me zo logisch in de oren dat het eigenlijk vreemd is dat we toch regelmatig aan de andere kant beginnen. Ik denk dat dit komt omdat het waarschijnlijk gemakkelijker is om je bezig te houden met wat je zou moeten doen dan na te denken over wie of wat ik zou moeten zijn. En toch: als ik die vraag toelaat, is dat op de één of andere manier ook bevrijdend. Want wie ik zou moeten zijn, is het beeld dat God van mij voor ogen hebt, Of anders gezegd: beeld van God. Vanuit die gedachte zal dat ook doorstralen in hoe ik doe, althans dat hoop ik. In die zin begrijp ik Eckhart wanneer hij zegt dat wij onze werken nobel moeten maken. Want die beginnen vanuit een innerlijke houding van hoe ik zou moeten zijn. Een bezinning op wie ik ten diepste ben. Het bevrijdt me ook van een krampachtig goed-doen. Want het zijn niet de werken die mij nobel maken, zegt Eckhart. Luther wist dat ook al. In plaats daarvan de gedachte meer woning in me laten worden dat ik beeld van God ben. En er dan op vertrouwen dat dit doorwerkt in mijn handelen. Waarbij natuurlijk gelijktijdig de raadgeving van Eckhart blijft: ‘we moeten onze werken nobel maken.
“Men moet een innerlijke rust/eenzaamheid leren, waar je ook bent”
Deze woorden van Eckhart zijn moeilijk te vertalen in het Nederlands. Want ‘eenzaamheid’ is bij ons vooral een ongewild of onbedoeld alleen-zijn. Iemand die zelf de eenzaamheid, het alleen zijn opzoekt, voelt zich naar alle waarschijnlijkheid niet eenzaam. Je voelt je pas eenzaam als je de anderen mist omdat je niet gekozen hebt om alleen te zijn. Het gaat hier dus niet om het gegeven dat je eenzaamheid zou moeten leren. Misschien zou het beste zijn om het zo op te vatten: “men moet een innerlijke staat van alleen-zijn leren, waar je ook bent.” Een alleen-zijn als een innerlijke staat. Ik probeer het te begrijpen. En ik zie me zelf fietsen door de donkere nacht over fietspaden waar geen auto komt. Alleen in de nacht. Geen spoor van angst of onzekerheid. Maar juist een innerlijke rust omdat ik alleen ben met mezelf. Op zulke momenten voel ik me ook dichter bij God. Geen wonder want als je bij jezelf bent, alleen, in rust, dan ben je ook dichterbij God. Die staat van alleen-zijn zou je in alle omstandigheden kunnen leren, maar hoe? Ik denk dat het begint met wat je doet, te doen met aandacht. Aandacht voor waar je mee bezig ben en tegelijkertijd aandacht voor jezelf. Je ervan bewust zijn dat je bij jezelf bent als je iets doet en dus ook dicht bij God. Dat is niet iets, wat ik zomaar geleerd heb. Maar het is wel de moeite waard om het te oefenen.
" Een mens heeft zoveel lagen huid van binnen die de diepten van het hart bedekken. We weten zoveel maar we weten niets van onszelf. Waarom 30 of 40 lagen huid, die zo dik en hard zijn als van een os of een beer om de ziel te bedekken. Ga naar je eigen grond en leer jezelf daar kennen."
Dat meester Eckhart ook over veel mensenkennis beschikt, blijkt wel uit dit citaat. Wat ook heel herkenbaar is. Ik beschik inderdaad over heel veel lagen. Soms hebben die lagen een functie. Je bedekt liever iets dan dat je de pijn of het verdriet onder ogen kunt komen. Soms is de ervaring zo heftig dat je het jaren niet aankunt om die huid van jezelf af te trekken. Soms ook heb je een huid over je heen getrokken, zonder dat jij je daarvan bewust bent omdat dit al zo in je opvoeding is meegegeven. In de loop der jaren heb ik wel wat huiden af gelegd, in een enkel geval omdat het er onder zo ging gisten dat de huid open sprong. Hoewel pijnlijk, was het ook goed. Want bevrijd van zo’n huid krijg je meer bewegingsvrijheid. Ook al blijven de littekens af en toe ook trekken. Ik heb leren ontdekken dat onder die laag van huiden, mijn ziel verborgen ligt. Die is ongeschonden, zoals ook in psalm 121 wordt beleden. Dat vormt de grond waarop ik mag gaan staan. En daar mag ik mezelf ook ontmoeten: naakt, onbedekt en ongeschonden. Dat heb ik leren inzien maar desondanks zijn daar toch ook telkens weer die huiden, die het zicht op mijzelf verhullen. En blijft de oproep van Eckhart voor mij actueel om op eigen grond te gaan staan en te blijven staan.
“We zijn allen bedoeld om moeders van God te zijn…. want God heeft het altijd nodig om opnieuw geboren te worden.”
Een heel bijzondere uitspraak die eerst ook vervreemdend werkt. Hoezo zijn wij bedoeld om moeders van God te zijn? Ik ben niet gewend om op die manier over mezelf te denken en ook niet over God. Dat heeft ook een voordeel want daardoor merk ik dat deze zin niet eerst met mijn verstand benader. Want dat kan ik niet. De zin komt wel binnen bij me, als was het dat hij mijn hart binnen danste. Want is het niet geweldig en niet te bevatten dat jij, ik, iedereen, het in zich heeft om God geboren te laten worden. Hij heeft dat ook nodig zegt Eckhart. En ik hoor daarin dat het tot het wezen van God behoort om onder en in de mensen te zijn. In die zin wil hij iedere keer weer opnieuw geboren worden. Ik ben me ervan bewust dat dit ook heel vaag en abstract kan klinken. Maar het wordt al een stuk minder vaag, als ik me voorstel dat de mens die ik ontmoet, degene is, die bedoeld is om moeder van God te zijn. In wie misschien zelfs wel God opnieuw geboren is. In een oude kloostertraditie was het gebruik om ieder mens, die bij je aanklopte, te helpen. Tenslotte zou het Jezus zelf kunnen zijn, die bij je aanklopt, de mens in wie God opnieuw geboren is. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het me lang niet altijd lukt om zo naar de ander te kijken. Maar Godzijdank heb ik meerdere malen de ervaring ontvangen dat in de ontmoeting met een ander, ik ook iets kon ervaren van die geboorte van God. Dan was het alsof ik God of Jezus zelf in de ogen keek: ja, we zijn allen bedoeld om moeders van God te zijn. Hoe bijzonder…
“De prijs van het niets doen is veel hoger dan de kosten van een fout.”
En dan is er ineens weer een hele praktische, nuchtere uitspraak van Eckhart. Maar wel eentje om over na te denken. Het niets doen heeft hier natuurlijk niets te maken met ontspanning, relaxen, of hoe je ook maar wilt noemen. Het niets doen staat hier tegenover het wel actie ondernemen met het risico om een fout te maken. Dat fouten maken, doe ik liever niet. Ik kan er ook behoorlijk last van hebben wanneer ik mezelf betrap op een fout. Dan probeer ik te denken aan wat mijn geestelijk begeleider jaren geleden tegen me zei: ‘Anne, je mag naar jezelf kijken met dezelfde mildheid als waarmee God naar je kijkt. Waarom zou jij strenger willen zijn dan Hij?’ Ik heb ze later heel wat keren herhaald, ook als advies naar anderen toe. Want als het vermijden van fouten, maakt dat je niets meer doet, dan waarschuwt Eckhart, dan is de prijs vele malen hoger. Het niets doen uit angst om verkeerd te kiezen, kan er toe leiden dat je uiteindelijk de boot mist. Het niet kiezen omdat je wel weet wat je hebt, maar niet wat je krijgt, kan betekenen dat je leven niet tot je bestemming komt. Ik herkende me in haar woorden en dacht na over waar ik in mijn leven had gekozen en waar ik dat nagelaten had. Dat laatste soms met de beste intenties. Maar het nalaten van dingen, het niets doen, heeft me uiteindelijk niets opgeleverd, en ik zie nu dat als een mens niet kiest en in actie komt, de prijs heel hoog kan zijn. Het is ook een heel proces. Het duurt soms heel lang voordat je helemaal jezelf mag worden, bij jezelf mag zijn. Uiteindelijk misschien wel een heel mensenleven. Maar als je in beweging komt en blijft, dan kom je wel thuis. Bij jezelf en God.
“Sommige mensen willen met hun ogen God zien als dat ze een koe zien. En ze houden van Hem zoals ze van een koe houden, - voor de melk en kaas en voordeel die de koe brengt. Dit is hoe het is voor mensen die van God houden voor de uiterlijke welvaart of het innerlijk comfort. Zij houden niet echt van God wanneer ze van Hem houden vanwege het eigen voordeel.”
Tijdens mijn opleiding als geestelijk begeleider maakte ik al kennis (nu ruim 10 jaar geleden) met dit prachtige en gewaagde citaat. Het bracht me bij de vraag in hoeverre ik in God geloof voor mijn ‘eigen gewin’. Is het de gemoedsrust, of de troost die het biedt? Gaat het om verwachtingen van God die ik heb? Eckhart brengt hier iets naar voren, wat ook het thema is in het bijbelboek Job. “Kan Job van God houden om niet?” Dat is de vraag die de rode draad vormt in het leven van Job. Maar ook in mijn leven: kan ik van God houden om niet? In de loop der jaren zijn er periodes geweest dat God ver weg leek. Er waren ook periodes dat Hij en ik wat op afstand waren en ik niet veel van Hem verwachtte. Maar er waren ook periodes dat ik me gedragen voelde en gesteund. Maar is dat laatste dan de basis waardoor ik geloof? Want dan zou het om mijn eigen gewin en gemoedsrust gaan en zou ik God behandelen als een melkkoe. Terwijl Eckhart ons een weg wijst om van God te houden, zonder iets te verwachten, maar gewoon omdat het God is. Dat is niet gemakkelijk. Voor mij betekent dat ook om te leren leven met de tegenstrijdigheden. Aan de ene kant geloven dat ik mijn leven dank aan God en gelijktijdig beseffen dat ik dit helemaal niet snap, wanneer ik denk aan levens van anderen die dit niet meer kunnen zeggen. Ik begrijp het niet, zoals Job het ook niet begreep. Maar dwars daar door heen, ken ik ook die momenten van vreugde van het geloven in God, gewoon omdat het God is. Dat zijn ook de momenten waarop verwachtingen of teleurstellingen wegebben en je rust kunt vinden. Dat zijn de momenten waarop mijn ziel rust vindt in God.
“Liefde is sterk als de dood en hard als de hel. De dood scheidt de ziel van het lichaam maar
liefde scheidt alle dingen van de ziel”
Dit keer geen gemakkelijke uitspraak voor zover de anderen gemakkelijk zouden zijn. Voor mij is deze spreuk op het eerste gezicht minder toegankelijk. De liefde die sterk is als de dood en hard is als de hel. Zo op het eerste gezicht niet een vergelijking die tot vreugde stemt. De liefde wordt zo geassocieerd met een allesdoordringende, maar ook allesverzengende kracht, waar je niet om heen kunt, zoals je ook niet om de dood heen kunt. Liefde die op zijn minst twee gezichten heeft. Zo hoor ik ook het tweede gedeelte waarin gesteld wordt dat de dood de ziel scheidt van het lichaam, maar de liefde scheidt alle dingen van de ziel. Ook hier hoor ik weer die dubbelheid. De liefde die scheidt….. Terwijl ik geneigd ben om te denken dat de liefde verbindt. Maar in gelovig opzicht, kan de liefde tot God (die ook de liefde tot jezelf en de naaste is) niet zonder het scheiden, het onderscheiden. Het is de ziel, mijn ziel die zich uitstrekt naar deze Liefde maar dat betekent wel dat er ook veel gescheiden moet worden in mij. Ik moet denken aan een vergelijking die een oude kerkvader maakte, toen hij zei dat het om het geloof ging als was het een munt, die in het vuur gezuiverd moet worden. De kerkvader wilde zeggen dat de Liefde inderdaad vraagt dat de dingen in je uitgezuiverd worden, tot op je ziel. Dat is niet altijd leuk, het is ook onvermijdelijk. Je kunt er niet om heen. Maar wat dit proces oplevert is een eenheid tussen jou en de Liefde. Die Liefde werkt in je met kracht, sterk als de dood, en zuiverend als het vuur.
“Wanneer de Ziel iets wil ervaren, dan werpt ze een beeld voor zich uit en en stapt ze er in”
Vandaag veel nagedacht over deze raadselachtige zin. Mijn aandacht werd getrokken door het woord Ziel met hoofletter en ik vroeg me af hoe dat zich verhoudt met een ziel met kleine letter. Beiden zijn op elkaar betrokken en horen bij elkaar. Ze zijn één, zo ervaar ik. Maar dat maakt deze zin niet minder raadselachtig. Op het niveau van het begrijpen, lukt het me niet deze zin te bevatten. Wel roept deze zin allerlei beelden in me op. Ik zie iemand uit het water komen of springt hij er in? Ik zie het beeld van hoe de aarde voor me en stel me voor dat alles wat zich daarop bevindt, vooruitgeworpen beelden zijn waar de Ziel is ingestapt. Ik ben niet gewend om zo naar de wereld te kijken, als dat alles bezield is. Maar zo lees ik deze spreuk nu wel. Als dat zo is, dan gaan we niet zorgvuldig om met dat wat bezield is. Jaren geleden gaf ik een college in Ecuador met als thema de theologie van de schepping. Ik had veel, van origine, Indianenstudenten in mijn groep. En ik voerde een pleidooi om meer aan te sluiten bij hun achtergrond. De Indianen geloofden dat heel de schepping, de natuur bezield was. Toen vonden de studenten dat een revolutionaire oproep. Ze hadden immers hun ‘heidense’ cultuur achter zich gelaten door christen te worden. En om eerlijk te zijn, bij mij roept de gedachte ook wat weerstand op omdat het ook wat zweverig klinkt. Zo kan deze uitspraak van vandaag ook overkomen. En toch het beeld van een Ziel die iets wil ervaren, iets wil beleven, en dan beelden voor zich uitstrooit en daar zelf instapt, is ook prachtig. Het laat me ook niet los. Want dat betekent dat deze Ziel niet alleen wilde zijn maar bij ons, in ons. In mij.. Hij wilde het leven delen en ervaren door er in te stappen. En dat is niet te bevatten.
“Sommige mensen geven de voorkeur aan de eenzaamheid. Ze zeggen dat hun gemoedsrust daar van afhangt. Anderen zeggen dat ze beter af zijn in de kerk. Maar als je goed doet, doe je goed waar je ook bent. En wanneer je faalt, faal je waar je ook bent. Jouw omgeving doet er niet toe. God is met je overal. – op de markt, in de afzondering of in de kerk. Als je naar niets anders zoekt dan naar God, kan niets je verstoren. God kan niet afgeleid worden door een veelheid van dingen, en wij ook niet. “
Het ligt het meest voor de hand om, wanneer je afgeleid wordt in je concentratie, of wat je voor ogen had, dit te wijten aan de omstandigheden. “Het is niet rustig genoeg” is dan een conclusie die al snel gemaakt is. Maar in dit citaat lees ik nu dat de omstandigheden er uiteindelijk niet toe doen. Je hebt de eenzaamheid of de kerk niet nodig om goed te doen. Want dat kun je altijd doen. En als het misgaat, geldt daarvoor precies hetzelfde. Het ligt er niet aan of je de innerlijke rust kon vinden of niet. Nu de omstandigheden geen excuus meer kunnen vormen, blijf je alleen met je zelf over. En dat is wat Eckhart volgens mij bedoelt: dat je overal en waar dan ook alleen met jezelf en dus ook met God bent. Dat betekent dat als je niets anders zoekt dan dit: jezelf, God, je niets kan verstoren. Want God kan niet afgeleid worden en jij dus ook niet. Je hoeft niet de stilte te zoeken om daar jezelf of God te vinden, of goed te doen. De kerk is geen voorwaarde om dat te bereiken. Dat kan net zo goed op de markt, overal, in alle omstandigheden. Waar en hoe jij jezelf ook aantreft, je bent altijd met jezelf en dus met God. Vaak genoeg laat ik toch weer de omstandigheden bepalend zijn. Maar soms lukt het me om vanuit die kern naar de wereld te kijken en wat ziet die er dan anders uit.
“Ik ben er zo zeker van als dat ik leef, dat niets zo dicht bij me is dan God. God is dichter bij me dan ik dicht bij mezelf ben. Mijn bestaan hangt af van de nabijheid en de aanwezigheid van God.”
Mijn gedachten blijven vooral haken bij het zinsdeel dat God dichter bij me is dan ik dicht bij mezelf ben. Wat betekent het om dicht bij jezelf te zijn? En wanneer ben je ver van jezelf verwijderd? Om dat op het spoor te komen, is lang niet altijd eenvoudig. Want als je bij jezelf verwijderd raakt, heb je dat niet altijd door. Het is een sluimerend proces van jezelf niet afvragen wat je nu echt wil, jezelf niet afvragen wat nu belangrijk is voor jou omdat je de ander belangrijker vindt of ontkent in jezelf wat je echt nodig hebt. Het kan voor een ieder verschillend zijn waardoor je bij jezelf wegdrijft. En dan is daar die troostrijke uitspraak van Eckhart dat ook al ben jij niet thuis in jezelf, bij jezelf, God is er wel. Hij is dichter bij je dan ik zelf dat ben. Dat geeft me altijd weer de mogelijkheid om toch thuis te komen bij mezelf en na te denken over wat je verder van jezelf en God brengt. Of ook: wat brengt je daar dichter bij? Het (weer) thuiskomen bij jezelf kan met horten en stoten gaan. afscheid van patronen, mensen of gewoonten. Maar het levert ook wat op: namelijk het bewustzijn en de zekerheid dat niets zo dichtbij mezelf is dan God. Voor Eckhart is er uiteindelijk ook geen verschil : dicht bij jezelf bent betekent ook dicht bij God. Daarom hangt mijn bestaan af van de aanwezigheid van God want beiden zijn niet los van elkaar voor te stellen. Het zijn grote woorden maar ik hoor ze zo dat ik niet los van God te denken ben, wat er ook gebeurt. En dat ik mezelf niet kan denken, los van God. Het kost niet veel moeite om deze woorden op te schrijven, maar om de diepte daarvan te peilen, wel. Hoe bijzonder, hoe geweldig is dit? De diepte daarvan peilen betekent dan ook dat je werkelijk thuiskomt bij jezelf en God.
“Wijsheid bestaat uit het doen van het eerst volgende wat je moet doen, terwijl je het doet met heel je hart en er plezier in beleeft om het te doen.”
De uitspraak voor vandaag nodigde me uit om eens na te denken over hoe ik de dingen doe. Want het lijkt eenvoudig: het doen van het eerst volgende wat je moet doen. Maar wat moet je doen? En wat is dan het eerst? Ik betrap me zelf er op dat ik vaak bezig ben met iets en dan denk: ‘o ja, ik moet nog even die email beantwoorden’ of ‘nog gauw even dit of dat doen.’ Met als gevolg dat ik met drie dingen tegelijk bezig ben zonder me af te vragen of dit allemaal nodig is om te doen en al helemaal niet dat ik er met heel mijn hart bij ben. De dingen één voor één doen met aandacht, met je hart en met plezier. Het kost mij moeite. Maar doordat ik er vandaag over nadacht, werd ik me bewuster van hoe het bij me werkt. En ben ik de dingen meer na elkaar gaan doen. Nu is dit nodig. Straks dat. Niet drie dingen door elkaar doen. Je bent er dan automatisch meer met je hart bij betrokken. Of ik aan alles plezier beleef, dat weet ik niet. Maar uiteindelijk is dat natuurlijk wel waarop Eckhart doelt. Dat je de nodige dingen doet, het eerst volgende… met je hart en met plezier. Wanneer dat niet zo is, dan is misschien de vraag aan de orde: hoe nodig is het? Of vinden anderen het nodig? Of: was ik er wel met heel mijn hart bij, toen ik bezig was? Of: hoe komt het dat ik er geen plezier aan beleef? Want ik ben er wel van overtuigd dat als je het eerstvolgende doet, wat je moet doen en je doet het met heel je hart, dan volgt ook het plezier. En waar dát uitblijft, zijn deze vragen aan de orde om dit te kunnen onderscheiden.
“Werkelijk het is in de duisternis dat men het licht vindt. Dus wanneer iemand diepe zorgen heeft, dan is dit licht het dichtst bij een ieder van ons.”
Hoe troostrijk is deze gedachte van Eckhart. Intuïtief weet ik ook dat het zo is. Het is ook wat ik gisteren schreef over wanneer alles stil valt. En tegelijkertijd was voor mij verreweg de meest ingrijpende werkervaring dat ik met een schok besefte dat het niet voor iedereen licht wordt. En dat het voor sommigen zo donker is en blijft dat dit licht niet gezien, laat staan ervaren kan worden. Ik begeleidde een paar jaar een zeer gelovige man voor wie het zo donker was dat hij er tenslotte aan bezweek en koos voor een einde van zijn leven. Met een diepe schok besefte ik toen dat het voor sommige mensen nooit Pasen zal worden in dit leven op aarde. Mijn geloof trilde op zijn grondvesten omdat ik dit zo voor waar had gehouden. En ik schreef in die periode met mijn gedachten bij hem:
Wanneer het donker wordt,
en het zwart zo zwart,
dat het niet meer licht wordt,
ga dan
en laat je meevoeren
in de nacht.
Wanneer het duister is
en de morgen op zich laat wachten,
jij het uitzien moe bent,
ga dan
en laat je meevoeren
in de nacht.
Ga,
en spreek tot God.
Deze ervaring en de uitspraak van Eckhart. Ze zijn voor mij allebei even waar. Allebei even ingrijpend. Ze botsen! Maar vreemd genoeg leven ze ook in mij in een wonderlijke balans die ik niet begrijp. Maar ik kan het zo laten.
“Niets in heel de schepping is zo als God als de stilte.”
Vandaag heb ik deze woorden keer op keer overwogen. En ik kwam er niet uit. Het lijkt alsof deze uitspraak haaks staat op de uitspraak van gisteren, waarin Eckhart zei dat spiritualiteit niet te leren is door de eenzaamheid te zoeken. Vandaag gaat het dan om stilte en automatisch moest ik denken aan stilteweekenden in kloosters, het je terugtrekken uit deze wereld om zo God te vinden. Zo is het niet te rijmen met de uitspraak van gisteren, ging het door me heen. Totdat ik ontdekte dat ik deze uitspraak vooral met mijn hoofd probeerde te begrijpen. Wat me niet lukt. Mijn gedachten vallen stil.
Dat opent de ruimte om de stilte door te laten dringen. Het gaat dan om verstilling, die in alles kan plaats vinden. Het weten of zien dat waar alles stil valt, God ook het meest zichtbaar is. Wanneer het leven, vaak ongewild en onbedacht, stil valt, is daar hoe tegenstrijdig ook met onze verdrietige gevoelens, vaak ook het diepe besef dat God of de Eeuwige of welke naam we ook willen geven, aanwezig is. Soms haast tastbaar. Het is als de stilte na een hevige storm. Eventjes is alles stil, kwetsbaar, een voorzichtige zonnestraal. Een moment niet in woorden te vatten maar wel dat we op dat moment het leven peilen tot op de kern. Vindplaats van God.
“Spiritualiteit is niet iets wat je kunt leren door te vluchten uit de wereld of door van de dingen weg te rennen of door de eenzaamheid te zoeken en apart van de wereld te leven. Echter: we moeten een innerlijke rust/eenzaamheid leren waar en met wie we ook zijn. We moeten leren in de dingen door te dringen en daar God vinden."
Van mijn moeder leerde ik het begrip: ‘een geloof van potten en pannen.’ Ze doelde daarmee op een vorm van spiritualiteit waarin wel heel vroom gebeden en gesproken werd, maar dat weinig uitwerkte in de praktijk. Later ontdekte ik dat alleen in ons gezin dit begrip gehanteerd werd, maar de strekking was duidelijk. Het heeft me ook beïnvloed. Er gaat altijd een kritisch stemmetje met me mee die bewaakt of mijn geloof er één van potten en pannen is. Of dat zo is, kunnen anderen beter beoordelen. Het heeft me wel bescheidenheid geleerd om over God en geloof te praten. En vooral eerst in de praktijk te proberen het geloof te leven. M.i. bedoelt Meister Eckhart dat ook wanneer hij zegt dat spiritualiteit niet geleerd kan worden door te vluchten van de wereld. Maar die innerlijke rust leren waar en met wie we ook zijn. En in alles wat ons tegemoet komt, dat niet te ontwijken omdat in alles God te vinden is. Juist vandaag voor mij een raadgeving die én een bemoediging was én een uitdaging. En misschien is het tijd om de uitspraak van mijn moeder een klein beetje te veranderen: ‘een geloof tussen de potten en de pannen.’
“Alleen de hand die uitgumt, kan het ware ding schrijven”.
Een paar weken geleden had ik een training waarbij ik met een acteur een lastig gesprek moest oefenen. Als feedback kreeg ik de vraag of ik het ook kort en bondig kon zeggen. Ik gebruikte nogal veel woorden. Ik wilde van alles toelichten maar daar werd het niet sterker en ook niet duidelijker van. Door beknopt mijn boodschap te vertellen, werd het helder en krachtiger. Ik moest aan deze ervaring denken n.a.v. deze uitspraak van Eckhart. Door weg te laten, uit te gummen, komt het ware ding naar boven, zo lees ik het. Niet in de veelheid van woorden, maar in de stilte. Niet in de drukte, maar in de rust. In deze vreemde tijd, waarin we erg teruggeworpen worden op onszelf, klinkt deze uitspraak anders. Nu ons sociale leven voor een groot gedeelte wordt uitgegumd, kan ook ruimte geschreven worden voor het ware ding. Dat dus ook.
"En plotseling weet je: het is tijd om iets nieuws te starten en te vertrouwen op de magische kracht van het begin.”
Vanmorgen begon ik de dag met het overdenken van deze uitspraak. Mijn gedachten cirkelden rondom de vraag: ‘wanneer weet je dat het tijd is om iets nieuws te starten.’ Er zijn momenten in mijn leven geweest dat dit voor mij absoluut duidelijk was. Ook al kostte dit nieuwe begin me een paar keer veel verdriet. Toch nam ik de stap wel. Omdat ik wist dat het de tijd was. Op zo’n moment was ik in staat om helder naar mezelf te luisteren en tegelijkertijd ook te vertrouwen op een kracht. Een magische kracht noemt Meister Eckhart dat. Voor mij heeft dat met God te maken. Een kracht die je voortstuwt, ondanks wat je achterlaat. Omdat je opnieuw begint, opnieuw moet beginnen. Je niet anders kunt kiezen dan dat. En daarvoor dan de kracht ontvangt. Toch blijft er ook iets ongrijpbaars in dit weten van het nieuwe begin. Want wanneer ik terug kijk, dan is daar ook de vraag: waar haalde ik die gedachte vandaan? Hoe kwam het dat ik toen zeker wist dat ik die stap moest zetten? In het antwoord op die vraag blijft ook ergens iets van een geheim. Het heeft iets te maken met ingeving, vertrouwen ook.. Een plotseling weten. Eén ding maakt deze reflectie me wel duidelijk: dit plotselinge weten dat het tijd is om iets nieuws te beginnen, heeft te maken met aandacht voor jezelf en God.
“Wees bereid om elke ochtend opnieuw een beginneling te zijn.”
Wanneer je ergens een beginneling bent, moet je nog veel leren. Je moet je draai vinden op een nieuwe werkplek, nieuwe mensen leren kennen, nieuwe gewoontes en soms ook nieuw werk. Als beginneling stel je je ook terughoudend op. Tenslotte wil je eerst goed weten hoe de situatie is voordat je een mening geeft. Je stelt dan liever vragen, zoals stagières dat doen. Waarom doe je dat zo? Wat betekent dit? Hoe gaat dat? Meister Eckhart vraagt nu om elke ochtend die bereidheid te hebben alsof je opnieuw een beginneling bent en dus nog veel moet leren. De bereidheid om een beginneling te zijn, wil dus zeggen dat je elke dag de innerlijke bereidheid hebt om te erkennen dat je (nog) niet veel weet en dus veel te leren hebt. Maar zo’n houding opent ook een ruimte. Want voor dichtgetimmerde vastomlijnde ideeën is geen plaats. Je mag het zelf, elke dag weer ontdekken. Die ruimte die geopend wordt, is bevrijdend. Het geldt in de eerste plaats ook voor het geloof. Hoewel Meister Eckhart een wijs man was, zei hij zelf dat naarmate hij dacht meer te kennen van God, hij steeds minder wist van Hem. Een andere manie van zeggen dat je ook in het geloof de bereidheid mag hebben om elke dag als beginneling te starten; alsof je niet een hele traditie van geloofsvoorstellingen hebt meegekregen met ideeën over hoe God wel en niet is. Maar in plaats daarvan je elke dag met openheid en onbevangenheid afvragen: waarom is dit zo? Wie ben jij, God? Wanneer ik dat voor mezelf na ga, is dat niet iets is, wat ik elke dag bewust doe. Maar wel is daar het voortdurende besef dat ik dicht met God wandel maar mij daarin ook steeds meer een beginneling ga voelen. En steeds minder van God ga begrijpen. Ik heb de antwoorden niet. Maar wel de vragen. en ergens in die open ruimte van vragen en niet-weten, mag ik beginnen. Elke dag opnieuw.
“Het oog waarmee ik God zie, is hetzelfde oog waarmee God mij ziet. Mijn oog en Gods oog zijn één oog: één zien, één weten, één liefde.”
Vandaag wilde ik de volgende uitspraak van Meister Eckhart overdenken maar ik merkte dat mijn gedachten steeds weer uit gingen naar het oog waarmee je ziet, Waarmee God ziet. De uitspraak van gisteren dus. De gedachte dat het samenvalt, is niet te bevatten. En toch bewerkstelligt de gedachte in mij dat ik mij afvraag hoe mijn ogen kijken. Waar ze naar kijken en wat ze zien. Hoeveel zien mijn ogen zonder te zien? Hoe vaak is mijn blik vertroebeld en waardoor? Het zijn gedachten die door me heen gaan en waar ik niet om heen kan. Ik ontdek dat ik veel niet zie. Vanmiddag vloog er een zwerm spreeuwen door de lucht en ze streken neer, precies onder mijn raam. Precies op het moment dat ik mij afvroeg, hoeveel ik eigenlijk zie. En wat ik nog nooit bewust gezien had, was, dat de spreeuw een prachtige vogel is, bekleed met witte puntjes of stipjes, met een prachtige blauwgroene gloed. Dan zwermen de spreeuwen weer op, de lucht in. Voorbij is het moment. Ik ga weer aan het werk. Wel met het gevoel dat het om dit soort momenten gaat. En dat in dergelijke momenten iets aangereikt wordt van wat Meister Eckhart bedoelde toen hij zei: Mijn oog en Gods oog zijn één oog: één zien, één weten, één liefde.”
“Het oog waarmee ik God zie, is hetzelfde oog waarmee God mij ziet. Mijn oog en Gods oog zijn één oog: één zien, één weten, één liefde.”
Zo op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak van Meister Eckhart erg vaag en onbegrijpelijk. God en de mens lijken samen te vallen. Dat is ook de kern van zijn denken. Dat God en de mens één zijn. Op een heel diep niveau is dat ook wat we geloven maar in dit leven zo lastig te ervaren. Sommigen ervaren dat heel af en toe in een moment. Anderen hebben nooit die ervaring. Maar ervaring of niet, ik kan wel proberen te leven met de gedachte dat dit waar is. Mijn oog is waarmee God kijkt. En hoe kijkt hij dan? Met mildheid. Je telkens een nieuwe kans gunnend. Met liefde. Met dat oog kijkt Hij. En dat is dus eigenlijk ook mijn oog. Zo gezien is het voor mij de vraag, in hoeverre ik met dat oog van God naar anderen kijk. En dat niet alleen. Ook wanneer de ander mij aankijkt, word ik daarin aangekeken door God. Dat is misschien nog wel gemakkelijk te geloven wanneer het iemand betreft, van wie ik hou. Die ook van mij houdt. Maar het wordt een uitdaging om dat te zien in degene met wie ik zo’n moeite heb of die mij niet ziet staan.
Deze uitspraak van Meister Eckhart peilt een diepte, een realiteit en een overstelpende liefde waarin ik me mee mag laten nemen om mijn medemens met andere ogen te gaan bekijken. En daar zal ik vast nog veel tijd voor nodig hebben. Waarschijnlijk zo lang ik leef, met hier en daar een moment van oplichten, zien, de ander zien. God.
“Als het enige gebed, dat je zou uitspreken, was: ‘dank U wel’. Dan zou dat voldoende zijn.”
Dankbaarheid is iets wat wij van jongst af aan leren. “Zeg een dank je wel” fluisteren we onze kinderen toe wanneer die een plakje worst bij de slager krijgen. “Dank je wel” zeggen we voor mooie dingen die we ontvangen, cadeaus, liefde. Dank U God, zeggen we voor de mooie dingen die we ontvangen. En we bidden dan voor wat niet mooi is, wat ons pijn en moeite kost. Maar nu staat er: ‘als het enige gebed dat je uit zou spreken is, ‘dank je wel’ dan is dat voldoende. Dank je wel als het enige overgebleven gebed. Danken voor het goede dat je toevalt, is niet moeilijk. Zo hebben we dat ook geleerd. Maar wát als alles tegen zit? Je een levensbedreigende ziekte krijgt? Hoe dan te danken? De woorden van Meister Eckhart zie ik in zo’n geval niet als iets wat je dan zou moeten doen. Want dan ga je voorbij aan alle menselijke emoties. Maar deze woorden kunnen wel een horizon zijn, waar je naar toe zou kunnen groeien. Ik herinner me hoe ik een aantal jaren geleden, toen alles in mijn leven op zijn kop stond, ik naar buiten keek, waar het donker en koud was, en mij zo intens verdrietig voelde, ineens kon voelen of ervaren: ‘en toch is het leven goed, want ook dit is deel van het leven en dus van God’. Natuurlijk lukt het me lang niet altijd zo te denken maar dat moment was en is heel troostrijk. En het was voldoende zo
Bij Geestelijke Begeleiding vind ik het belangrijk om vooral te werken vanuit het concept van de zuiverheid. Daarom is in het logo ook een lelie, symbool van de zuiverheid, verwerkt! Het zuiver onderscheiden van wat je beweegt, in alle eerlijkheid en concreetheid, zonder oordeel is belangrijk op jouw weg van geestelijke groei. Daarbij mag uitgezuiverd worden wat pijn of verdriet doet; of wat schuldig maakt.
Je bent op weg om een zuiver mens te worden.
Lifetracks, Sinderenseweg 101,
7065 BH Sinderen, Tel: (06) 11 567 509